hersteld, en den bloedsomloop en ademhaling weêr hebben opgewekt, zelfs in gevallen, wanneer de algemeene koude van het lijk deed gelooven, dat de werkzaamheid der haarvaten geheel had opgehouden?
Men behoorde derhalve, in gevallen van spoedigen dood, het vermeende lijk niet aan eene koude lucht bloot te stellen, om door deze het welligt nog sluimerend levensbeginsel niet geheel te vernietigen; even min behoorde men het aangezigt te bedekken.
Tot afschrikking tegen het te vroegtijdig begraven kan verder de volgende ijsselijke daadzaak strekken. Thouret, die met fourcroy belast was met het opzigt over de opgravingen ter vernietiging van het kerkhof des Innocents, heeft opgemerkt, dat onderscheidene skeletten en tot mumiën overgegane lijken in zoodanige houding werden gevonden, die het buiten twijfel stelden, dat zij levend waren begraven! Sommigen schenen bezweken te zijn te midden van hunne pogingen, om zich uit hunnen ijsselijken kerker te verlossen; bij anderen vond men de armen tusschen de tanden, die, om hunnen honger te stillen, (waarschijnlijker, uit wanhoop) hun eigen vleesch hadden verslonden! Thouret was hierdoor zoodanig getroffen, dat hij in zijn testament de maatregelen voorschreef, die men in acht moest nemen, om zich, vóór zijne begrafenis, van de wezenlijkheid des doods te verzekeren.
Ten slotte herinneren wij hier, dat, behalve de teekenen van rotting, de zekerste bewijzen van den dood bestaan in de stijfheid van het lijk bij volkomene koude van hetzelve, in de verweeking van den oogbol met verduistering van het hoornvlies, en in de ongevoeligheid voor de werking van het galvanisme; en eindelijk, dat er bij plotselingen dood, of na heete en korte ziekten, nog grootere behoedzaamheid gevorderd wordt, dan wanneer de lijders, na langdurige sukkeling of uitputting, door slepende ziekten zijn bezweken; met uitzondering nogtans, in dit laatste geval, van zoodanige zenuwziekten, die een' toestand van léthargie (slaapzucht) of catalepsie (verstijving) kunnen veroorzaken.