Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828

Aan A.H. - G., na het lezen van een artikel in het advertentieblad.^(*)

Gij, wakkre leden van het zwarte Aansprekersgild,

Dat van de dooden leeft en dood is voor het leven,

Slechts van begraven droomt, en tijd en krachten spilt,

Om, wat aan de aard' behoort, aan de aard' terug te geven;

Wat waant gij, dat de geest tot uw gebied behoort?...

De vrucht, waarop gij aast, zal steeds uw doel beschamen;

Haar waas blijft onbesmet, haar glans blijft onverstoord:

De boom zal langer staan, dan gij en ik te zamen.

Beschermd door 't Algemeen, wordt hij vergeefs belaagd;

En magtloos is 't insekt, dat aan zijn' wortel knaagt!

j.w. ijntema.

(*) ‘..... dezer Letteroefeningen, die, van maand tot maand nietiger en ellendiger wordende, haar spoedig toenemend verval en aanstaanden dood maar al te luid en klaarblijkelijk verkondigen.’