Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 516]
| |
Ik liet mijne oogen weiden, en staarde heinde en veer:
Zoo ver, zoo ver zij reiken, geen slaafsche keten meer,
Zoo ver, zoo ver zij reiken, zij zien geen halve - maan,
Maar 't heilig kruis op bergen, op mast en torens staan;
Zoo ver, zoo ver zij reiken, verheft zich elke borst
In één geloof en liefde, en de eigen vrijheidsdorst;
En alles, wat ons kluistert, en alles, wat ons drukt,
Wat éénen slechts bekommert, wat éénen slechts verrukt,
Wij offren 't aan de vlammen, wij werpen 't in den vloed,
Die woelt door aller harten, in éénen heilgen gloed.
'k Zie vrije schepen zweven - de trotsche zeegolf bruist -
Is 't vrijheids lieflijke adem, die in de zeilen suist?
Heil u en uwe reize! Heil uwen schoonen last!
Heil uwe vlag en wimpel! Heil u, van kiel tot mast!
Gij klieft de breede baren om een onschatbaar pand;
Gij haalt de bloem der zege, het loon der heldenhand. -
Het dondert in de verte - is 't onzer strijdren groet;
Of is 't der golven branding, die 't rotsstrand zuchten doet?
Het hart dreigt mij te barsten, bij dezen dondertoon -
'k Ben te oud en stram ten strijde, en ach! ik heb geen' zoon.
j.w. ijntema.
Naar wilhelm müller.
|
|