| |
Brief van N.N. aan N.N., lid van het plaatselijk bestuur te N., over het vergelijkend examen van onderwijzers.
(Vervolg van bl. 446.)
De tweede plaats is ***, alwaar ik, zoo als gij weet, mede zeer goed bekend ben. Hier doodverwde men, reeds vóór het examen, ***; doch het Geestelijk en Wereldlijk Bestuur ging evenwel scholen bezoeken. Men kwam bij dien gedoodverwden, en vond het niet naar wensch; de man ging niet wel met kinderen om, en de kinderen waren niet spraakzaam. Hieruit besloot men te ***, dat genoemde *** weinig kans zoude hebben. De bezoekers gingen vervolgens naar eenen anderen, woonden daar het onderwijs bij, en vonden alles naar wensch; de man was minzaam jegens zijne onderhoorigen, en de kinderen vrijmoedig in het spreken. Men sprak hiervan dus te *** met lof. De bezoekers hebben nog twee scholen bezocht; maar in de eene was op dat oogenblik geen onderwijs, en hoe het hun in de andere bevallen is, weet ik niet. Als men nu hieruit voorloopig besluiten wilde, zoude men van genoemde onderwijzers den eersten geraden hebben, om maar stil te huis te blijven, en aan den
| |
| |
tweeden, om te komen; maar het komt mij voor, dat dit bezoeken der scholen een ijdel kinderspel van bejaarde menschen is geweest: want het kwam niet in het minste in aanmerking; dit weet ik, omdat ik bij de beoordeeling der stukken mede tegenwoordig ben geweest, en na dien tijd van eerlijke lieden gehoord heb, dat dit bij het opmaken van het procesverbaal niet in aanmerking is gekomen.
Bij dit punt willen wij ons nog een oogenblik ophouden. Het bezoeken van scholen door het Kiescollegie eener vacature komt mij heel wel voor, mits men geene menschen daartoe neme, welke onkundig zijn in het vak van het schoolwezen, en men er dus geene kinderachtige gekheid van make, waarover een verstandig man den neus zoude ophalen en glimlagchen; en, heeft men dan met oordeel en verstand scholen bezocht, heeft men zich vooraf verzekerd, dat aan de vereischten van eenen goeden Onderwijzer deze of die het beste heeft voldaan, en derhalve de geschiktste persoon is, dan late men zich bij het verkiezen ook als geene kwade jongens, die voor de leus maar mededoen, behandelen. Ja, mijn vriend! daar ik van u en de overige Leden van het Bestuur uwer Gemeente weet, dat gijl. allen ten volle de noodige geschiktheld hebt, om voor uwe Gemeente eene goede keus te doen, raad ik u ten sterkste aan, om, hetzij bedektelijk of publiek, hetzij vóór of na het examen, toch vooral te onderzoeken, hoe het in dezen gesteld is, ten einde gijl. op zulk eene wijze de beste keus moogt doen, en niet zulk eene, welke naar het gehouden examen van eenen partijdigen Schoolopziener, overeenkomstig zijn gemaakt procesverbaal, gedaan wordt.
Vóór ik u, mijn vriend! nu het gehouden examen ga beschrijven, wil ik u eene zaak verhalen, welke mij in het geheel niet beviel. De Onderwijzer, voor wien iemand in de plaats moest komen, leefde nog, doch had vrijwillig voor dien post bedankt, dewijl hij wist, dat men hem, wegens verregaande dronkenschap, toch wilde bedanken. Men had te zijnen behoeve bij het Gouvernement willen bewerken, dat hij het vaste traktement mogt blijven behouden; maar, omdat het Gouvernement onderrigt was van zijne leefwijs, werd dit afgeslagen. Deze onwaardige man deed, op den dag van het examen, een schriftelijk verzoek aan de Sollicitanten, dat de te beroepene Onderwijzer (let wel: vrijwillig) afstand mogt doen van het vaste traktement tot het vol- | |
| |
gende jaar. Daar nu de Gemeente, het Kerkelijk en Wereldlijk Bestuur, benevens de Schoolopziener, bij monde van den laatsten, den Sollicitanten te kennen gaven, dat zij allen er sterk voor waren, durfde geen der Sollicitanten het wagen, zich daartegen te verzetten. Eenigen, voor zoo verre ik ontdekt heb, hebben zich er tegen willen verzetten; maar het is niet gebeurd, omdat men hoorde, dat de gedoodverwde Onderwijzer het reeds geteekend had.
Wat dunkt u hiervan? Het zal bij u geene plaats hebben, dit weet ik zeer wel; maar moest zulks ergens plaats hebben? Men laat Sollicitanten in Couranten uitnoodigen, en bepaalt de traktementen en emolumenten; maar wanneer men ze er maar eerst heeft, dan laat men hun dingen teekenen, waardoor zij een gedeelte moeten afstaan. Is dat eerlijk? Is dat bestaanbaar met de wetten van den Lande? Ik weet wel, het heette vrijwillig; maar, lieve Hemel! zoude de Sollicitant ooit beroepen worden, die het niet teekende? Het tegendeel zoude ik misschien kunnen bewijzen; want het was voornamelijk de Onderwijzer ***, die zich over de onbillijkheid van dit stuk tegen zijne Medesollicitanten uitliet, en, gelijk een derzelven mij naderhand verhaalde, den voorslag gedaan had om gezamenlijk te bedanken, hetwelk zeker door een' der Sollicitanten overgebragt is; want genoemde Onderwijzer, die zich daartegen verzetten wilde, is, volgens het getuigenis van eenen anderen Sollicitant, zeer partijdig (eerloos was eigenlijk het gebezigde woord) bij de beoordeeling der stukken behandeld, denkelijk opdat hij wegens het vrijmoedig uitbrengen van zijn gevoelen over eene onregtvaardige zaak niet in aanmerking zoude komen. - Laat mij, ten slotte van dit hatelijk stukje, er bijvoegen, dat het jaarlijksche traktement de som van 300 gulden bedroeg, en deze 300 gl. de reden was, dat sommigen zich aangegeven hadden, omdat daarin hunne verbetering bestond. Als men die nu het eerste jaar moest missen, en kwam onverhoopt in het eerste jaar te overlijden, dan had men immers vrouw en kinderen al ligt ongelukkig gemaakt.
Nu wil ik u het gehouden examen verhalen. - Het begon des morgens ten 9 en eindigde des avonds ten 9 ure; doch er was van half twaalf tot half een rust, gelijk mede van half drie tot vier. Dit was door den Schoolopziener zeer goed ingerigt, en deze tijd inderdaad ook niet te lang, vooral als gij met mij nagaat de werkzaamheden, welke er verrigt
| |
| |
zijn, en die ik u stukswijze kan mededeelen, dewijl ik door mijne goede kennissen het genoegen had, er bij tegenwoordig te kunnen zijn.
Men ging dan eerst naar de kerk. Hier werd door iederen Sollicitant beurt om beurt gelezen, verder bij beurten gezongen, en eindelijk op dezelfde wijze het orgel bespeeld. Ik heb hier geene aanmerkingen op; men las, zong en speelde niet veel, en waartoe ook? Zulks neemt zeer veel tijd weg, en men kwelt er de Sollicitanten mede. Nu ging men een uur rusten in het Gemeentehuis, waar ik ook bij den gemeenen haard zoo lang vertoefde; vervolgens ging men naar de school, alwaar de werkzaamheden schriftelijk begonnen, en, laat mij er terstond maar bijvoegen, schriftelijk vervolgd werden en schriftelijk eindigden; zoodat er niet ééne vraag mondeling is geschied. Dit speet mij, omdat ik hierom voornamelijk mede in de school gegaan was, ten einde uit de vragen des Schoolopzieners en de antwoorden der Sollicitanten wat te leeren en dan ook beter te kunnen oordeelen. De Sollicitanten waren in de eene school, en ieder zat alleen aan eene tafel; dit was nu weder goed, als het toch schriftelijk zijn moet, want dan kijkt de eene den anderen niet in de kaart, zoo als men wel eens zegt. Zij hadden hier ook genoegzame ruimte, en werden, daar er niemand bij hen was, ook door niemand gestoord. Dit was ook zeer goed; echter schoot mij onwillekeurig het geval te ***, hier voren verhaald, weder te binnen, en ik dacht bij mijzelven: Als een der Sollicitanten nu eens, door tusschenkomst van eenen anderen, vooraf eenige wenken gekregen had, hoe veel had die niet vooruit! Ik besloot hieruit, dat een schriftelijk examen met veel bedrog kan gepaard gaan, en stel niet veel prijs op zulk een onderzoek. Ja, niet alleen op deze wijze, maar ook in de beoordeeling der stukken, kan verschrikkelijk geknoeid worden; en het komt mij bijna zeker voor, dat omtrent dit laatste geene voorzorgen door het Kiescollegie kunnen genomen worden: want laten de Sollicitanten zelfs nommers trekken, waar de Sch oolopziener niet van weet, dan zoude immers het schrift hem den persoon
kenbaar maken, ofschoon hij al niet wist, dat deze of gene dit of dat nommer getrokken had. - Gij merkt dus, dat ik van geen schriftelijk onderzoek houd, en ik raad u ten sterkste aan, om dit, als het immer mogelijk is, te verhinderen bij het aanstaande examen, ten aanzien der vacature van uwe plaats.
| |
| |
De Schoolopziener was met het Geestelijk en Wereldlijk Bestuur, benevens eenige anderen, waaronder ik mij ook bevond, in de andere school, en wij waren van de Sollicitanten gescheiden door glasramen. Wanneer er nu een stuk afgehandeld was, werd hetzelve door den Schoolopziener beoordeeld, en naar die beoordeeling op het procesverbaal aangeteekend; en hierin verschilde dit examen te *** niet van dat te ***, hier voren gemeld. Ten half een begon dan het vragen beantwoorden door Sollicitanten, en tot half drie waren zij werkzaam; toen werd er gegeten, en ten 4 ure hoorde ik, dat men weder naar de school ging, waar ik mij ook dadelijk naar toe begaf. Hier waren nu de Sollicitanten tot 9 ure des avonds bezig, en hadden tot het beantwoorden der vragen over onderscheidene vakken waarlijk niet veel tijd, waarover ik gedurig klagen hoorde. Daar ik uwe liefhebberij ten aanzien van deze dingen weet, zal ik u een drietal vragen mededeelen, want alle ben ik niet magtig geworden; dan kunt gij eens zien, hoe doelmatig het was. De vragen, welke ik van eenen Sollicitant gekregen heb, zijn deze:
1. ‘In welke punten komen de landverhuizingen der oude Noorsche en andere volken overeen met de zoogenoemde kruistogten; waarin verschillen zij: welke waren de onderscheidene gevolgen van beide, zoo wel als de hoofdoogmerken?’
2. ‘Hoe zoudt gij oordeelen over eenen Onderwijzer, die zeide: dat hij zijne scholieren lezen, schrijven, rekenen, teekenen en de meetkunde te gelijk leerde, en vóór al het andere eenen aanvang maakte met de meetkunde?’
3. ‘Wat is het onderscheid tusschen spraak en taal; wat zou dan eigenlijk spraakkunst te kennen geven, en wat is daarentegen taalkunde; welke zijn de voornaamste hoofdtakken der taalkunde, en hoe worden dezelve het best toegepast op de Nederlandsche taal?’
Tot het beantwoorden van deze en nog veel meer andere vragen werd voor iedere vraag een kwartier uurs tijd gegeven, en dus moesten de drie gemelde vragen in ¾ uur be antwoord zijn, waarover ik gedurig klagen hoorde.
Toen vrage twee en drie, hier boven genoemd, opgegeven waren, hoorde ik meer dan gewoon gepraat onder de Sollicitanten; ik luisterde, en vernam, dat de Sollicitanten die vragen niet wel begrepen. De Schoolopziener werd bij de Sollicitanten geroepen; en toen hoorde ik, dat men onder anderen
| |
| |
ook stootte op het tweemaal meetkunde in vraag twee, en op de hoofdtakken met derzelver toepassing in vrage drie. Hier was de Onderwijzer *** voornamelijk de spreker, hetgeen door den Schoolopziener niet best werd opgenomen, gelijk zijn gelaat duidelijk dicteerde.
Dit vond ik niet goed van den Schoolopziener. Hoe kan men het mij euvel nemen, dat ik opheldering verzoek in iets, hetwelk ik niet begrijp? Het kwam mij voor, alsof de Schoolopziener zich daardoor vernederd gevoelde; en dit kon de man, van wien men zegt, dat hij heerschzuchtig is en aan vleijers en flikflooijers liever het oor leent, niet dulden.
Het laatste, wat er gebeurde, was het onderzoek in het rekenen. Hier was weder dezelfde misslag als te ***. Ieder kreeg één voorstel, en als hij dat opgelost had, moest hij wachten, tot dat hij van eenen anderen weder een ander voorstel konde krijgen. Ondertusschen verliep de tijd, en ik hoorde gedurig roepen: Wie heeft voorstel 2? waar is voorstel 3? enz. Toen het echter 9 ure was, besloot de Schoolopziener te eindigen, ofschoon al de Sollicitanten alle voorstellen niet gehad hadden. Hierin was nu immers onredelijkheid, en waarnaar in dit vak de beoordeeling geschied is, blijft mij een raadsel. Als ieder Sollicitant al de voorstellen terstond gekregen had, dan had ieder in eenen vastgestelden tijd zoo veel kunnen oplossen als hij konde; maar dit was hier het geval niet; men moest, zoo als ik gezegd heb, wachten, tot dat een ander gedaan had. Zeer sterk raad ik u aan, om tegen zulke handelwijze te waken; vermits gijl. dan van alle beoordeeling uitgesloten zijt, (want waarnaar zult gij dan oordeelen?) en integendeel u aan de willekeurige invulling in het procesverbaal blindelings moet onderwerpen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|