Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRobespierre en het Fransche schrikbewind.(Papiers inédits trouvés chez Robespierre, etc. par MM. Berville et Barrière. Paris, 1828.)
‘Uit deze even belangrijke als, wat de echtheid der medegedeelde stukken betreft, boven allen twijfel verhevene Collection des Mémoires relatifs à la Révolution Française willen wij den Lezer eenige stalen mededeelen.’
Onuitgegeven Brief van niveau aan robespierre, gevonden in de papieren van laatstgenoemden.
Amsterdam, den 1sten dag der 1ste Décade van de 3de maand der ééne en ondeelbare Fransche Republiek.
Reeds voorlang, mijn waarde robespierre, had ik u moeten schrijven. Wijt dit uitstel alleen aan de snelheid, waarmede gij de gebeurtenissen in Frankrijk elkander doet opvolgen. De schitterende trekken, van uwe onversaagde Vergadering uitgaande, en de zegepralen, welke gij elken dag behaalt, laten mij den tijd niet, u met dezelve geluk te wenschen. Vaar voort, edelmoedig Burger, vaar voort! Met geheime vreugd zien wij, dat gij het doel nabij zijt, 't welk ge u voorsteldet. Nog eenige koppen geveld, en het Dictatorschap valt u te beurt; want wij stemmen met u in, dat den Franschen één enkel meester past, om het even, wat | |
[pagina 499]
| |
naam men hem wil geven. Ik verheel u niet, dewijl u zulks zeker aangenaam is, dat de verwijdering van danton ons een bijzonder genoegen heest verschaft. Wij zagen in hem een' gevaarlijken mededinger, die u door zijnen invloed konde schaden. Zoo ge hem brissot en Compagnie kondet doen gezelschap houdenGa naar voetnoot(*), ik geloof, dat uwe zaken er te beter om zouden gaan. Ik wil meer zeggen, tot bewijs, hoezeer wij aan u verknocht zijn en uwe wenschen verlangen vervuld te zien: wij vreezen, dat barrère dezelfde oogmerken heeft als gij, en dat de schitterende titel van Dictator hem bekoort. Houd hem dus wèl in het oog, mijn waarde robespierre; verhinder zijn gezag toe te nemen, en zorg, dat de toejuichingen, welke hem de tribunes schenken, op u terugstuiten, en slechts strekken om uwe partij te vergrooten. Met voldoening en erkentenis tevens hebben wij in uwe hervorming van den Kalender gezien, dat gij aan ons verlangen hebt toegegeven, in de benamingen, door u aan de maanden gegeven. Ik kan u verzekeren, dat alle onze Patriotten daardoor niet weinig gestreeld zijn, en dat zij daaruit afleiden, hoezeer gij hun genegen zijt. Dit is van uwen kant een trek van staatkunde, te gepaster, omdat hij u niets kost en u verwonderlijk wel dient. Verzuim zulke trekken nooit, bij voorkomende gelegenheden. Evenwel, gelijk gij wel kunt denken, heeft uw oordeelkundige Almanak de satire uitgelokt. Deze zeggen: ‘Ziedaar een' opgewarmden Griekschen Almanak!’ gene: ‘De jonge anacharsis heeft er al de bouwstof toe geleverd,’ enz.; maar, welverre van door deze kwinkslagen u beleedigd te achten, behoort gij dezelve te beschouwen als een gevolg van de magtelooze woede uwer vijanden. Men vertoont zich nooit grooter, dan wanneer men kwaadaardige tegenstrevers heeft, die ons pogen te schenden. Ik zal u niets zeggen wegens de vrouw van capet, dan alleen, dat haar dood niemand verwonderd of bedroefd heeft. In den grond beschouwd, doet dezelve u weinig goed of kwaad. Wat hare kinderen en hare zuster betreft, welke den nietsbeduidenden naam heeft van eene deugdzame vrouw te zijn, wij hebben, overeenkomstig uwe begeerte, de volksmeening te hunnen aanzien eenigzins gepeild. Wij hebben het gevolge verspreid, dat de kleine capet gestorven was ten gevolge van verzwakking, en zijne zuster in eenen opstand; maar wij | |
[pagina 500]
| |
zagen ons met leedwezen in onze verwachting te dezen bedrogen. Niemand werd door onze kleine kunstgreep misleid; elk zeide, als uit éénen mond: ‘Ach! zoo die beide kinderen dood zijn, heeft men er de hand in gehad.’ En elk scheen (om het zachtste woord te kiezen) verontwaardigd. Laat dus, raden wij u, de jonge capets en hunne tante leven; de staatkunde zelfs gebiedt zulks: want, zoo gij den jongen ombrengt, zullen de gekroonde struikroovers terstond den grooten Mijnheer van HamGa naar voetnoot(*) als Koning van Frankrijk erkennen. Gij houdt u thans onledig met een der gewigtigste deelen der wetgeving van uwe Republiek. Wat wij er tot dusverre van zagen, geeft ons een hoog denkbeeld van het overige, en doet ons hopen, dat de gemoederen er waarlijk door zullen verhit worden. Doordring allen met dat republikeinsche vuur, dat alles voor de vrijheid doet opofferen; het volk is in eene stemming, voor uwe ontwerpen allergunstigst; laat dezelve u niet ontsnappen. Tast bovenal de Godsdienst in hare fondamenten aan, en werp haar omverre. De geschiedenis der volken moet u leeren, dat het bijgeloof te allen tijde de meestvermogende breidel is geweest, om de menschen te stuiten in hunne pogingen om zich aan de slavernij te ontworstelen. Van het oogenblik, dat het Fransche volk geene Priesters meer heeft, zal het ook geene hartstogten meer hebben, strijdig met die, waarmede gij hetzelve uitsluitend wilt bezielen. Vernietig dus al die schelmen van zwartrokken (à jaquettes noires)! Gij hebt hen niet meer noodig; ontdoe u van hen. In weerwil van de bewondering, welke ons het ontwerp uwer burgerlijke instellingen heeft ingeboezemd, hebben wij opgemerkt, dat ge een punt schijnt verzuimd of vergeten te hebben, dat ons evenwel van het grootste belang dunkt. In de schoone dagen der Republiek van Athene, is u bekend, dat alle burgers, volgens hunnen rang, verpligt waren, zich naar bepaalde plaatsen te begeven, om aldaar hun middagmaal gemeenschappelijk te nuttigen. In uwe Republiek, waar alle burgers gelijk zijn, komt geen rang te pas, maar alleen asdeeling; ik wil zeggen, dat alle Franschen, zonder onderscheid, niet meer in hunne huizen mogen eten, maar op eene aangewezene plaats in elke afdeeling. Gij zult het heilzaam gevolg besessen, uit deze openbare en gemeene mid- | |
[pagina 501]
| |
dagmalen voortvloeijende, wat de politiek betreft, en ik zal dus daarover niet uitweiden; maar het hoofdoogmerk dezer instelling is, de ontzaggelijke winsten, welke u daarvan zullen ten deel vallen. Ziehier op wat wijze: Het is niet wel mogelijk, zonder groot gevaar te loopen, ten minste vooralsnog, te denken aan het gelijkmaken der geldmiddelen, bovenal tusschen de goede Sans-culottes, of zulken, die zich als zoodanig voordoen; want, onder ons, het is niet zeer waarschijnlijk, dat de rijke burgers, van harte en ter goeder trouwe, Patriotten zijn. De openbare en gemeene middagmalen kunnen u in dat ontbrekende zeer te stade komen. Daartoe zal het voldoende zijn, alle burgers van beiderlei sekse, van elken ouderdom en elken rang, te verpligten, zich, op een bepaald uur, ter plaatse hunner afdeeling, tot dat einde bestemd, te laten vinden, om aldaar gezamenlijk te eten. Gij stelt hen, overeenkomstig hunne jaren en sekse, op zekeren tax, voor hunne voeding. Deze tax, gelijk alle de andere, wordt te uwer beschikking gesteld, en zal, zonder eenigen twijsel, voor u de allervoordeeligste zijn; terwijl dezelve tevens de burgers van de aanzienlijke uitgaven voor hunne tafel zal ontheffen. Gij weet, dat, in eene kostschool, de voordeelen van den meester gelegen zijn in het getal der kostgangers; gij, gij zult de kostschoolhouder zijn, en alle de Franschen uwe kostgangers; gij zult nimmer behoeven te vreezen, dat uwe tafel niet drok bezet zal zijn, dewijl gij, door eene wet, allen zult noodzaken, zich aan dezelve te laten vinden. Uwe speculatie zal dus op eene vaste en onveranderlijke basis gevestigd zijn. Vooronderstellen wij, om het ontwerp eenigzins uiteen te zetten, eene afdeeling, zamengesteld uit 3000 personen; allen, aangezien hunnen ouderdom en sekse, betalen niet denzelfden prijs; stellen wij, als gemiddelden tax, 250 srancs 's jaars, per hoofd, voor één maal daags (dit is toch waarlijk niet veel); deze som, verdeeld over 3000 personen, geeft 750,000 francs 's jaars, en ruim 2000 francs per dag; nu reken ik, dat men met 1800 francs daags 3000 personen kan voeden, hun gevende een pond brood van 3 sous, een pond vleesch van 6 sous, een half pintje wijn van 2 sous; hetgeen 11 sous per hoofd voor een maal bedraagt, gelijk ik zeide. Sta vervolgens aan de burgers toe, des avonds te huis te eten. Ziedaar meer dan 200 francs winst op 3000 personen, alleen in éénen enkelen dag, en in het jaar 73,000 | |
[pagina 502]
| |
francs; hetgeen, voor 25,000,000 individus, eene vaste jaarlijksche som beloopt van 608,309,000 francs, dat wel der moeite waard is, gelijk gij ziet. ‘Het vereischt zware uitgaven,’ zult ge misschien zeggen. Ja; maar, de nationale bosschen en gebouwen de uwe zijnde, kunt gij de grootste onkosten besparen. De geëmploijeerden zullen gevoed worden van het overschot en op kosten van het geheel; derzelver betaling zal weinig beduiden, en zou zelfs door de burgers kunnen geschieden, wanneer zij, ééns in het jaar, eene halve kroon gaven. Werpt ge mij tegen, dat meer dan de helft der burgers buiten staat is, 250 francs jaarlijks te betalen: het zij zoo; maar er zijn er ook, die tien- en twintigmaal meer kunnen geven, en men kan hen taxeren, naar gelange van hunne fortuin; hetgeen ge b.v. zoudt kunnen heeten: Tax der Gelijkheid, dewijl dezelve zoude strekken, om tusschen alle burgers de gelijkheid van vermogen te herstellen. Voor het overige hebt ge eene onuitputtelijke bron in handen; die, namelijk, welke u het regt opent, dat ge bezit, om wetten te maken: nu eens kunt ge er eene uitvaardigen, om den prijs van het vleesch, het brood, den wijn enz. te verminderen; dan, om dezulken aan groote geldboeten te onderwerpen, die in gebreke blijven, aan het maal te verschijnen. Bij burgerfeesten kunt ge het gebruik invoeren, om door de burgers eene kroon, zes francs, meer of minder, naar gelange hunner middelen, te doen opbrengen, om het feest meerder luister bij te zetten. In 't kort, wanneer men meester is, heeft men duizend hulpmiddelen, om van alles geld te maken. Overweeg dit alles wel, mijn waarde Burger! Wij wilden zulks aan niemand dan aan u mededeelen, ten einde gij alleen in het oog des volks de eer eener uitvinding zoudt hebben, welke hetzelve geheel op uwe hand zal brengen. Adieu, mijn Vriend! Vale; verlaat u steeds op ons, en met name op de onschendbare verknochtheid van
Uwen getrouwen (Get.) niveau.
P.S. Onze brave Sans-culottes volgen eindelijk mijn voorbeeld, en nemen allen namen aan, meer overeenkomstig dan de hunne met de Gelijkheid en de Vrijheid. Ik moet u een zonderling gerucht mededeelen, dat hier in omloop is, en zelfs in nieuwspapieren gelezen wordt. Philippe le Raccourci, zegt men, vóór dat hij den troon | |
[pagina 503]
| |
besteegGa naar voetnoot(*), heeft u, in zijne verklaringen, geweldig bezwaard, zoo zelfs, dat de Parijzenaar, in zijne woede, op hoogen toon, uw hoofd geëischt heeft. Gij begrijpt, dat wij om dat nieuwtje gelagchen hebben. Gij hebt vijanden, dit is zeker; maar dat geheel Parijs zich zoo verre zou vergeten hebben, dat menschen, op wier geest gij zoo veel vermoogt, zich tot dusdanige uitersten zouden laten vervoeren, dat zij zelve eenen wil, vooral eenen van dien aard, zouden openbaren, - dit kan men niet gelooven, zonder tevens aan te nemen, dat de Republiek te eenemaal omvergeworpen, en de sluijer van voor aller oogen is opgeheven; welk een en ander even onmogelijk is.
Aan den Burger robespierre, te Parijs; over Luik. |
|