Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUitboezeming, na het lezen der ode van Boileau, sur la prise de Namur.
N'en doute point, c'est lui - même;
Tout brille en lui, tout est roi;
Dans Bruxelles Nassau blême,
Commence à trembler pour toi.
boileau.
Wat zoekt ge, om eer- of gunstbetooning,
Een' Held te lastren in uw lied,
In wien, Boileau! uw trotsche Koning
Den slagboom van zijn heerschzucht ziet?
Wat zoudt ge op hem uw' zwadder spatten,
Die, boven denken en bevatten,
| |
[pagina 448]
| |
De liefde en gunst der Belgen draagt?
Wat durst gij Willem's roem besmetten,
En vreest geen God, die kan verpletten,
Waar de onschuld om een' wreker vraagt?
Kon nooit, in 't hofgewoel verloren,
Boileau! de grootheid van den Held,
Zijn roem, weêrgalmen in uwe ooren,
Der ziel van heel een volk ontweld?
Mogt gij voor 't licht uwe oogen sluiten,
Het schoot niet min zijn' glans naar buiten
Met heldren, reinen middaggloor,
Deed heel Euroop zijn kracht gevoelen,
En drong, hoe Godsdiensthaat mogt woelen,
In 't hart van een Christina doorGa naar voetnoot(1).
'k Beken, zijn deugd, door duizend monden
Herhaald, was die eens Engels niet.
Volmaaktheid wordt slechts dáár gevonden,
Waar de Almagt op zijn' troon gebiedt.
Maar die, als 't kwaad hem hier doe gruwen,
Wat groot en edel is blijft schuwen,
Schept zich op aarde een woestenij.
Mag Maurits min als mensch behagen,
'k Zal op zijn' krijgsmoed eere dragen,
En heel het vaderland met mij.
Neen, neen! laat vrij het oog eens wijzen
Den gang van Willem's daân bespiên,
En, waar een volk zijn deugd mag prijzen,
Niet altoos 't edelst doelwit zien;
Moed, onverwrikbre moed in 't strijden,
Verheven boven ramp en lijden,
Werd Neêrlands redder nooit ontzegd;
En wie dien laster uit moog braken,
Moet menschenwaarde en pligt verzaken,
Vergrijpt aan waarheid zich en regt.
Hij beven!... In de schaauw gezeten
Eens mans, wiens roem ten toppunt stijgt,
Ziet Willem zich miskend, vergeten;
Hij ziet het weenende aan, en... zwijgt.
Maar naauw hoort hij den noodstorm loeijen,
Of 't hart raakt hem van drift aan 't gloeijen;
| |
[pagina 449]
| |
Zijn Neêrland wenkt... genoeg; - bereid
Gordt hij zich 't harnas aan en wapen,
Vliegt toe, en siert de teedre slapen
Met d' eerkrans der onsterflijkheid.
Hij beven!... Laat den Brit hem melden,
Met helsche blijdschap op 't gelaat,
Dat fiere moed, noch trouw van helden,
Den val van Neêrland tegenstaat;
Vergeefs - al ziet hij 't graf reeds delven,
Hij staat, onwrikbaar door zichzelven;
Hij staat, en zweert voor 't gansch heelal,
Dat, eer hij Neêrland zie verscheuren,
Zijn bloed het laatste bolwerk kleuren,
De laatste schans bespatten zalGa naar voetnoot(2).
Hij beven!... Treed de raadzaal binnen,
Waar Hollands oppermagt berust;
't Gevaar, de tweespalt heeft de zinnen
Verward; het vuur schijnt uitgebluscht.
Daar staat, te midden der gevaren,
De Held van tweeëntwintig jaren;
Hij spreekt - de ontroering rijst ten top;
Dat vuur, waar kracht en hoop bezwijken,
Die moed, waar Holland slaat aan 't wijken,
Windt aller ziel en zinnen op.
‘Het schoonst geschenk, ons ooit gegeven,’
Zoo sluit de jonge Held zijn reên,
‘Is, dat de mensch, bij vrij te leven,
Naar eigen keus tot God kan treên.
Waar dat geschenk wordt aangevallen,
Daar eischt de pligt en 't heil van allen,
Dat elk daaraan zijn leven wij'.’
Het bloed vliet sneller door elks aadren;
De Batavier gedenkt zijn' vaadren,
En 't galmt in 't rond: ‘Vergaan, of vrij!’Ga naar voetnoot(3)
Hij beven, die aan legermagten,
Wier roem naar 's werelds lauwer dong,
Met luttel volk, geringe krachten,
Het diepgevallen land ontwrong!
Hij, die, wat ramp hem ook mogt treffen,
Zich altijd grootscher kon verheffen, -
| |
[pagina 450]
| |
Die met Condé om d' eerkroon streedGa naar voetnoot(4)!
Hij, die op Namens hechte wallen,
Ten spijt van honderdduizend Gallen,
Zijn vaan in eere wappren deedGa naar voetnoot(5)!
O, had Gods wijsheid, niet te gronden,
Aan Willem's baan geen eind gezet,
Hoe had hij, met Euroop verbonden,
Den geesel van Euroop verpletGa naar voetnoot(6)!
Dan had welligt der Christnen slagter,
Der volken regt- en wetverachter
Zich kruipend neêrgebukt, bevreesd;
Of, kon zijn trots dien hoon niet lijden,
Dan ware één poging tot bevrijden
De doodsnik van zijn rijk geweest.
Poch dan, Boileau! verwaand, vermeten,
In 't kunstig, maar gevoelloos lied;
De Waarheid, op haar' troon gezeten,
Bedekt voor de aard' haar aanschijn niet.
Eens zal de mensch, van 't juk ontslagen,
Dat blind vooroordeel hem deed dragen,
Het goede schiften van den schijn;
Eens zal, wat grootheid heeft of waarde,
Niet enkel van één volk der aarde,
Maar 't eigendom der menschheid zijn.
Dan zal de wereld naauw beseffen,
Hoe zich der Belgen drasse grond
Op menig' Eedle kon verheffen,
Die nergens zijns gelijken vond;
Verbaasd juicht elk die grootheid tegen,
Verbreidt haar' luister allerwegen;
(Die gulden tijd, hij nader' ras!)
Apol bezielt weêr nieuwe koren,
En de aard' zal met verrukking hooren,
Wie Willem van Oranje was!
j.p. korthals.
Antwerpen,
den 1 Maart 1828.
|
|