De groote heer.
De titel van den Grooten Heer luidde van ouds aldus: ‘Ik, die, door de volheid der oneindige genade des Allerhoogsten en door de zegenrijke wonderen van den eersten der Profeten, (zijn naam zij eerbiediglijk gegroet, als ook zijne aanverwanten en medgezellen) de Sultan ben over alle roemrijke Sultans, de Keizer der magtige Keizers, de Uitdeeler der kroonen onder hen, die op troonen zitten, Gods Beeld op aarde, de Dienaar der twee doorluchtige, verhevene Steden Mekka en Medina, der eerwaardige, heilige plaatsen, waar alle Muzelmannen hun gebed offeren, Beschermer en Heer van het heilige Jeruzalem, Beheerscher der drie groote Steden Konstantinopel, Adrianopel en Brussa, alsmede van Damascus, de geur van het Paradijs, van Tripoli, Syrië, Egypte, door schoonheid beroemd, van gansch Arabië, Griekenland, de Barbarijsche Staten, enz. enz. enz. Bezitter van vele vestingen, welker namen te noemen en te prijzen noodeloos ware; Ik, die het Heiligdom der Geregtigheid ben, de Koning der Koningen en het Middelpunt der Overwinning.’ Deze snorkende titel staat aan het hoofd van alle Keizerlijke verordeningen, enz.
De hoofdtrekken in mahmud's karakter zijn, benevens onverzettelijke stoutmoedigheid, waarvan de meêdoogenlooze verdelging der Janitsaren getuigt, onbeperkte hebzucht en wreedheid. Voorbeelden van zijne woede, bijzonder tegen de Raja's, of onderhoorige Christenen, in wier bloed hij beide die hartstogten bevredigen kan, zijn er maar al te vele bekend.
Wij willen hier nog eenige trekken uit mahmud's bijzonder leven bijvoegen. Wanneer hij zich in de Moskee begeeft, begeleiden hem zijne liktoren, die meerendeels ambtenaren van het paleis zijn, en over de vijftig Ichoglans of pagies; deze gaan te voet, en dragen groote witte pluimen. Zij omgeven zijn paard en verbergen het alzoo voor de oogen der aanschouwers, terwijl de Sultan slechts tot aan de borst boven de verblindende witte wolk van pluimbossen uitsteekt. Het volk valt eerbiedig op den grond neder; en de Haznadar of schatmeester, die vooruitgaat, werpt van tijd tot tijd eenige paras onder de menigte, om aan dezelve bewijs van de milddadigheid des beheerschers te geven. Voorheen sloten Janitsaren den trein;