Wat de Amerikaansche wilden van de maan denken.
(a. von humboldt, Reise in die Aequinoctial-gegenden des neuen Continents. IV. S. 81.)
‘In de maan moet het wel goed leven zijn,’ zeide een Soliva-Indiaan tot Pater gumilla: ‘zoo schoon en helder als zij er uitziet, kunnen daar toch wel geene mosquiten zijn.’ Deze woorden zijn, als uitdrukking der eerste kindschheid van een volk, zeer merkwaardig. Overal houden de wilde Amerikanen den wachter der aarde voor het verblijf der gelukzaligen, voor een land van overvloed. De Eskimo, die eene plank, eenen door de stroomen op de van planten bijkans ontbloote kusten geworpen' boomstam onder zijne schatten telt, ziet in de maan met bosschen bedekte vlakten; de Indiaan der wouden aan den Oronoko, kale savanen, wier bewoners door geene mosquiten worden gestoken.