schreeuw elkander najagen. Het schelle hoe! zweemt naar het luid gejuich van een' mensch, en schijnt de paringskreet te zijn, die door het wijfje met een verschrikkelijk gekrijsch beantwoord wordt. De groote oogen vertoonen zich in het donker vurig, even als dit verschijnsel bij katten en andere nachtdieren plaats heeft. Komt hier nog bij, dat de honden der naaste dorpen, wier geblaf men in de stilte van den nacht verre hoort, door dit zonderling gerucht gewekt, beginnen te blaffen en huilen, gelijk bij die zonderlinge geluiden ligt gebeurt, zoo kan men zeer wel zich verbeelden, hoe, bij reeds bestaande
neiging tot bijgeloof, vrees en schrik moeten verspreid worden. Zelfs het geschreeuw der kleinere uilen, welke men in bosschen of derzelver nabijheid dikwijls hoort, heeft iets akeligs, vooral in oorden, waar vele bouwvallen zijn. Van schuilplaats tot schuilplaats roepen en antwoorden daar deze nachtvogels elkander. Die nooit een uil gehoord heeft, wordt ligt misleid, en meent het geschreeuw van beschonkenen te hooren. De uil, die in steden en dorpen op torens en kerken zich ophoudt, deswege kerkuil genoemd, heeft insgelijks door zijn geschreeuw, wanneer hij te middernacht van den toren roept of op het kerkhof zich hooren laat, reeds menigeen verschrikt, die eene onheil voorspellende stem meende te hooren. Het is, alsof men een' mensch met open mond snorken, of een' treurenden op klagenden toon weenen hoort. Uren lang maken zij hetzelfde geluid, telkens bij gelijke tusschenpoozen; en men meent dit soms geheel in de nabijheid te vernemen, ofschoon het van den toren komt. Wil iemand de oorzaak van hetgene hij hoort opsporen, zoo vindt hij dikwerf niets, of een zacht en zonder geruisch vliegende uil zweeft, als eene schaduw, rondom hem, terwijl de anderen bij voortduring zich laten hooren.
Deze, gelijk ook andere nachtvogels, verslinden eene menigte dieren, vooral van de zoodanige, die den menschen schadelijk zijn. In jaren, waarin muizen tot eene landplaag werden, zag men ook de uilen in grootere menigte. Zoo bestaat er tegen elk kwaad een hulpmiddel, en het evenwigt in de huishouding der natuur wordt hersteld. Mogt de mensch dit leeren inzien, en niet dikwerf met vermetele hand tot zijne eigene schade werken!