Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 303]
| |
een ampiero, ornano, gaffori, inzonderheid een paoli; de bekende boer van Cargese, die Korsika verliet, om te Parijs het mos te verkoopen, 't welk hij als geneesmiddel bekend maakte, en die als Graaf van commenes en Veldmaarschalk stierf; het onbekende dorp Alata, dat er zoo trotsch op is, de geboorteplaats van den bonaparte der Diplomatie, den Russischen Gezant in Frankrijk, te zijn: maar alle deze namen worden verdonkerd door dien van den beruchten Kors, die aan zijn vaderland bijna geene andere eer bewezen heeft, dan die van er geboren te zijn; en wanneer men ziet, met welk een' trots deze herinnering thans nog zijne medeburgers vervult, zoude men meenen, dat deze eer hun genoeg ware. Vooreerst moet men weten, dat bijkans geheel Korsika met bonaparte vermaagschapt is. Geen burger zoo gering, geen schaapherder zoo arm, die den Exkeizer niet zijnen neef noemt, en, terwijl hij zijn kastanjebrood eet, niet met innig zelfbehagen vermeldt, wat er niet al uit hem had kunnen worden, indien hij zich slechts de moeite hadde willen geven, om aan het Hof te gaan, en zijnen doorluchtigen neef zijn door de zon verbrand aangezigt voor te stellen. Hij, die niet de eer heeft tot de Keizerlijke familie te behooren, troost zich daarmede, dat hij u vertelt, hoe er in zijn dorp tien en meer lieden zijn, die bonapartes zouden zijn geworden, indien hun de fortuin hadde willen dienen gelijk hem, en die nu, omdat zij niets beters kunnen doen, het land bebouwen. E stato felice, zeide een schaapherder tot mij, toen hij van den grooten man sprak, en ik begreep, wat hij zeggen wilde: ‘Geluk, dit alleen had geheel andere lieden dan hem ontbroken.’ Hoe belagchelijk ook deze inbeelding den vreemdeling moge toeschijnen, is zij echter niet geheel zonder grond. Dezelfde eerzucht, die den geitenhoeder van Bastelica, sampiero, aan het Hof van hendrik II, den mosverkooper van Cargese aan het Hof van lodewijk XVI, en den kweekeling van Brienne op den troon van Frankrijk bragt, woelt nog in hoofden, die van zoo vele schitterende voorbeelden duizelen. Ieder zoude zich hier gaarne verheffen, in spijt van het gevaar, om des te dieper te vallen; en niets moet zoo pijnlijk zijn, als deze levendige verbeeldingskracht, deze ingebeelde eerzucht, die zich in een armoedig land zonder doel en zonder gevolg verteert. Korsika heeft geenen handel, en | |
[pagina 304]
| |
het gebrek aan kapitalen is misschien niet alleen daarvan de reden; de Korsen zijn, als 't ware, eene natie van Edellieden, die zich niet tot den handel vernederen, maar liever in armoede leven wil, dan zich door denzelven verrijken. Ik bezocht te Ajaccio de kamer, in welke napoleon geboren werd; ik bezigtigde, met de levendigste belangstelling, het kleine, met boomen beplante plein voor het huis, waar hij zijne krijgsoefeningen als kind begon, en zijn lievelingsspeeltuig, het kleine ijzeren kanon, 't welk misschien het krijgszuchtig instinkt bij hem opwekte, en ons voor Toulon den diepdenkenden Artillerist, bij Arcole den grooten Veldheer doet ontdekken. In dat gevoel van ernstige aandoening, 't welk zich aan de jeugdige herinneringen wegens een buitengewoon mensch verbindt, wandelde ik inzonderheid in den tuin der familie bonaparte rond; ik plaatste mij in eene grot, welke twee verbazend groote, tegen elkander staande rotsen vormen, waar de jonge scholier, met zijnen euclides in de hand, misschien reeds aan geheel iets anders dan zijne vreedzame studiën dacht. Allen, die hem kenden, (en hier is geen grijsaard, die zich niet even levendig aan hem herinnert, als hadde hij hem gisteren gezien) zeggen eenparig, dat hij somber, stil, trotsch geweest is, zich slechts onder anderen gemengd had, om hen te gebieden, en zich liever van hen verwijderde, dan hun gehoorzaamde. Voorts bezat hij eene levendige, stoute bevatting, una testa sovrana, gelijk men hier zegt; een hoofd, geschapen om te heerschen, zoo als een vleijer dit ten tijde van het Keizerrijk zou vertaald hebben. Boven de stad, op eene der hoogten, die haar omringen, bevinden zich de puinhoopen van een klein fort, fortino genaamd. ‘Indien ik slechts een inkomen had van vierduizend livres,’ zeide bonaparte tot den persoon, die mij dit verhaalde, ‘dan wist ik wel, wat ik deed.’ - ‘En wat deedt gij dan?’ - ‘Ik liet mij daarboven een huis bouwen.’ - ‘En waarom? De plaats is immers woest.’ - ‘Ja, maar ik zou de gansche stad bestrijken.’ - Is niet de geheele man in deze weinige woorden geschilderd? |
|