Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van Carolus Niëllius aan Jean Augustijn, betreffende de synode te Dordrecht in 1618 en 1619.Er is geen betreurenswaardiger verschijnsel in de geschiedenis der Christenkerk dan de vervolgingen, welke belijders van de leer des vredes tegen elkander in het werk stelden. Evenwel moet men zeggen, dat bijkans alle partijen de magt, die zij verwierven, misbruikten om hare tegenstanders te onderdrukken, en dat de zwakken eerder door onvermogen dan goeden wil weêrhouden werden om elkander kwaad te doen. De geest van 't meesterschap was tonder, dat voor ieders voeten lag: ééne vonk slechts, en het ontbrandde! Gelukkig behooren de bewijzen dier waarheid, met uitzondering op een enkel punt, tegenwoordig tot de geschiedenis; en als scheepslieden, die aan den storm ontkomen zijn, kunnen wij thans op ons grootste gemak met elkander spreken over de winden, die de hulk van Jezus Christus in het midden der opgeruide golven geslingerd hebben. De menschelijke driften hebben zich nedergelegd onder die hand, die liefde en vrede gebiedt. Verdraagzaamheid is op aller lippen, en, indien zij niet ontaardt in onverschilligheid, zal ook haar naam, als eene her- | |
[pagina 175]
| |
innering van aanmatigingen, die door het Christelijk gevoel gewraakt worden, plaats maken voor die van vrijheid en liefde. Iemand verdragen, is in den waren zin des woords, iemand dulden, wien men des verkiezende vrijheid heeft te weren of te dwingen. Verdraagzaamheid onderstelt alzoo het regt om te veroordeelen en te vervolgen, en is dus niets meer dan de scheede, waarin men het zwaard der vervolging opsteekt: de scheede, die het wapen in zich bewaart voor het gebruik en er steeds den vorm van toont, terwijl zij de scherpte der punt bedekt houdt. Het is dit wapen, geloof ik, dat alle Protestanten, volgens den geest van Christendom en vrijheid, voor eeuwig wegwerpen en afzweren zullen. Deze woorden zijn genoeg om bewijs te geven van de zuiverheid der oogmerken, met welke ik den volgenden brief mededeele. Ik zou meer gezegd hebben; maar het oogpunt, waaruit twee beroemde Leeraren der Hervormde Kerk nog onlangs de kerkelijke geschillen in de Nederlanden beschouwd hebben, ontslaat mij van alle verdere redenen ter ontschuldiging. Slechts een enkel woord ter inleiding wil ik nog vooraf laten gaan. De brief betreft de Synode te Dordrecht in 1618 en 1619. Het is onnoodig den aanleg en voortgang eener Kerkvergadering, die in een' vloed van schriften door beide partijen verhaald is, hier in het breede te ontvouwen. Voor hen, die weinig van dit alles weten, wil ik alleen aanstippen, dat in de Hervormde Kerk der Nederlanden reeds vroeg en vrij algemeen strenge gevoelens omtrent de Predestinatie gedreven werden, met welke zich een groot aantal leeken en bekwame Kerkleeraars niet konden vereenigen. Tegen dat leerstuk leverden zij dus in Februarij 1610 eene remonstrantie in, vervat in 5 Artikelen, die naderhand een oneindig gerucht maakten, en aan de opstellers den naam van Remonstranten bezorgden. Ter bijlegging dezer twisten werd in het voorjaar van 1611 eene zamenkomst in den Haag gehouden, naderhand de Haagsche Conferentie genoemd, waarin de bekwaamste Kerkleeraren van beide kanten hunne zaak voor Gecommitteerden uit de Staten van Holland bepleitten, doch zonder tot de gewenschte vereffening des geschils te komen. Na dezen groeide de verwijdering: in 1615 begonnen Remonstranten en Contraremonstranten zelfs afzonderlijke vergaderingen te houden. Dit duurde tot in 1618, wanneer Prins maurits bij de Algemeene Staten het houden eener Nationale Synode te Dordrecht wist | |
[pagina 176]
| |
door te drijven, in de hoop dat de Remonstranten, waaronder hij de voornaamste tegenstanders der vermeerdering van zijn gezag telde, aldaar veroordeeld zouden worden. Dit gelukte. Behalve de inlandsche Godgeleerden van beide partijen, had men ook uit de meeste Protestantsche gewesten buitenlandsche Theologanten op de Synode geroepen, ten einde aan de punten des geloofs, die daar vastgesteld werden, het aanzien van uitspraken der gansche Christenheid te geven. Zoo kwamen dan de partijen met gelijk regt op de Synode, om door gemeenschappelijke beraadslaging tot overtuiging der dwalenden en alzoo tot eenheid des geloofs te komen. Doch vóór dat men nog tot den twist genaderd was, wierp de tegenpartij der Remonstranten zich als hun regter op, en werden zij in de 57ste zitting, den 14 Januarij 1619, uit de Synode gezet. Van dat oogenblik verschenen de Remonstranten daar niet meer als stemhebbende, maar als beschuldigden en gedaagden, en van dat oogenblik begint ook het verhaal in den volgenden brief. De brief is zonder naamteekening; maar eene andere hand heeft er op aangestipt, dat hij door carolus niëllius aan jean augustijn geschreven is. Wie augustijn was, heb ik niet kunnen ontdekken; in allen gevalle een Fransche Remonstrant, wien men belangrijk genoeg rekende, om zich van zijn' persoon meester te maken. Niëllius is des te beter bekend. Hij was Predikant der Wallonsche Gemeente te Utrecht, en behoorde onder de Remonstranten, die op de Synode te Dordrecht geroepen waren. Zijn brief bevat, zoo verre ik weet, weinig bijzonders, dat niet van elders bekend is. Doch daar die brief van een' Remonstrant aan een' Remonstrant en in de grootste haast geschreven is, kan men hier met geen regt eenige verdraaijing der waarheid vermoeden, en de bijzonderheden, hier vermeld, kunnen dus strekken ter bevestiging van gelijkluidende verhalen. Bewijzen van dien aard vorderen de aanhaling van het oorspronkelijke stuk, en ik mogt den eigenen brief van niël in 't Fransch niet achterwege laten; maar ook mogt ik niet onverstaanbaar zijn voor lezers, die geen Fransch kennen. Ik heb mij uit dien hoofde de miskende en ondankbare moeite der vertaling getroost, welke de lezer achter het oorspronkelijke geplaatst vindt. | |
[pagina 177]
| |
Monsieur et treshonnoré frere.
Ayant entendu que ce present porteur alloit vers vous, je n'ay peu faillir de l'accompagner de ce mot, escrit en extreme haste, pour vous signifier, que vivez plus que jamais en noz prieres, et en la constante affection, non seulement de nous, qui vous sommes particulierement obligez, mais de tous les amateurs de verité, qui sont espars par le pays. Les procedures exorbitamment iniques, qu'on a tenues contre nous en ce Synode, ont fort animé nos gens, et mesmes rendent la cause des adversaires suspecte, envers plusieurs, qui leur estoient affectionnez. Depuis qu'on nous a indiguiment chassé de l'assemblée, les peres ont commencé de besoigner a huis fermez, et si secretement, que les huissiers a chaque fois ont eu charge de faire recerche par tous les coins, pour voir si quelqu'un n'y seroit point caché, pour entendre leurs secrets. C'est chose certaine qu'il y a eu entr'eux des aspres debats, mais jusqu'à present nous n'en avons peu savoir les particularitez. Seulement nous scavons que ceux d'icy voudroyent bien estre quittes des estrangers: et ceux la au contraire se plaignent extremement, qu'on abuse de leur presence, pour authoriser des actions, desquelles ils ne scauront rendre conte ni a Dieu, ni a leur conscience, ni a la Chrestienté. Monsr Martinius m'en a parlé avec larmes, et m'a dit que luy et plusieurs autres voudroyent pour quelque chose de bien n'avoir jamais mis le pied en ce pays: qu'ils remarquent en ces affaires aliquid Divinum, aliquid humanum, aliquid Diabolicum. Cependant je ne voy point qu'ils ayent le courage et la resolution qui seroit requise pour brider et retenir la perverse impetuosité du plus grand nombre. Tout ce qui se faict en publicq, c'est que tous les 4 ou 5 jours, quelqu'un des Theologiens prononce une harangue tendante a refuter les raisons ou passages alleguez par les nostres en la conference. Cela dure environ une heure. Nous en avons esté ouir quelques unes, nous fourrant deux ou trois des nostres parmi les auditeurs. Et en nostre defense du premier article avons refuté, tout ce qu'ils avoyent allegué contre nous de plus specieux. Les derniers qui ont peroré, ont esté 3 Allemans et un Suisse, si miserablement et puerilement, que vous eussiez esté estonnez de les ouir. Ils lisent de leur papier tout ce qu'ils prononcent, et encor ont ils quelque fois de la peine a bien lire leur propre es- | |
[pagina 178]
| |
criture. Mais le pis est, qu'ils ne disent rien, que ce qui se trouve in explicationibus Ursini et Paraei. C'est l'extremité de toute leur sagesse. Et cela encor se loue et prise par le president du Synode comme quelque chose de bien exquis. On a desia presques achévé le 4triesme article. Sur lequel un Suisse, ayant commencé son quamquam avcc beaucoup de parade, ne nous propose autre chose pour response a tous passages, que la distinction entre la vocation externe et interieure. Qu'a ceste la on peust resister, et les reprouvez y resistent necessairement, mais point a ceste cij. Apres avoir applicqué ce notable emplastre a toutes playes, qu'on faict a leur Enthusiastique Manicheisme, il fist un aspre et horrible conclusion, disant que ceste opinion de la grace resistible renverse tout le fondement de religion et de l'assurance du Chrestien. Pourtant qu'il falloit dire avecques David: Deus rupes, Deus turris mea etc. Et cum Apostolo: quid separabit nos a dilectione Dei etc. Rom. 8. Voila toute la sagesse de ce bon docteur, qu'il a fallu aller querir de si loin. Et la dessus se donnera la sentence sur le 4triesme article. Et cependant qu'on besoigne en telle maniere, et qu'on prepare nostre sentence, on nous commande de bailler a messieurs les Deleguez des Estats Generaux nos escrits contenans tout ce qu'avons a dire pour nostre defense sur les 5 articles. Mais on nous limite le temps si court, qu'il est impossible de satisfaire a ce que requiert le merite de la cause. On a voulu premierement, qu'eussions a livrer en dedans 14 jours, tout ce qu'avions a dire. Nous avons faict tout ce qu'avons peu selon qu'entendrez plus amplement par le porteur et par les lettres des autres freres. Durant que je suis icy, l'Eglise schismatique de nostre langue a Utrecht a obtenu de la Classe Wallonne assemblée a Leyde, que l'Agache, qui jusqu'a present leur a presché comme extraordinaire, leur soit accordé a plein et confirmé au ministere, ce qui se fera dimanche prochain. C'est a dire a moy, que je m'en aille. Car il ne faut point penser qu'on veuille la avoir deux ministres pour une poignée de gens, et la pluspart pauvres. Aussi voila desia ma sentence donnée et executée sans qu'on m'ait encor parlé de rien. De ma part, je ne suis point marri d'estre separé de ces gens, les procedures desquels ne sont pas moins contraires a toute justice, equité et integrité Chrestienne, que leur opinion a la nature de Dieu et de toute religion. Et je prevoy de- | |
[pagina 179]
| |
sia, si le bon Dieu n'y met remede, qu'ils attireront des horribles et tristes confusions sur le pays, et exposeront la religion reformée en opprobre et execration a tout le monde. Comme toute equité, humanité et integrité est bannie de l'assemblée Ecclesiastique, aussi semble il, que la gravité et benignité n'a non plus de lieu entre messieurs les Politiques. Lorsque nous fusmes presenter la premiere partie de noz escrits, autant qu'avions peu achever en 14 jours, on se facha qu'apportions un tel volume si grand, et cependant on nous tança tres aigrement que n'avions point achevé tout le reste. Nous remonstrames qu'il nous avoit esté impossible de faire davantage, et que ne pouvions respondre pleinement a toutes exceptions de noz adversaires et estre briefs. On nous replicqua que n'avions que faire de refuter l'opinion de noz adversaires, mais seulement de defendre la nostre. Nous respondions estre impossible de faire l'un sans l'autre. Un autre nous cria, qu'on ne demandoit qu'une simple proposition de nostre sentiment. Cela, dismes nous, est desia faict passé longtemps. Messieurs donc ne veulent ils pas, que nous nous defendions, et que nous combattions l'opinion contraire? Nous ne vous empeschons point cela, dirent ils. Quoy donc, qu'est ce qu'on veut de nous? On ne veut point avoir le nom qu'on nous empesche de nous defendre, et cependant on se fache, que nous disions ce qui est necessaire pour respondre au principal contenu de tant de livres par lesquels on charge nostre doctrine. Monsr. Brederode crioit d'une, Essens du pays de Gueldre d'autre. En somme un brouillis confus de diverses voix, qui ne s'accordoyent ensemble, ni ne s'entendoyent l'un l'autre, tellement qu'il nous fut impossible de tirer de tant de crieries un advis certain. Seulement qu'on nous bailloit encor de grace 8 jours, pour dire sur les 4 autres articles tout ce que pourrions. Nous sommes resolus, non obstant toutes ces tanceries et menaces de nous haster avec raison, et de poursuivre par ordre nostre defense aussi avant que pourrons. Quand ils ne voudront plus avoir de nos escrits, qu'ils les laissent la. Nous ne lairrons point pourtant en privé de passer outre. Nostre labeur pourra servir cy apres a d'autres. Mais ce que je deplore en mon coeur, est le miserable gouvernement du pays. Ceux qui crient le plus haut le gagnent sur les autres. On pense tout effectuer par violence. Les plus excellens personnages sont exposez a l'opprobre et calamité de la prison. On a adjousté aux 3 grands personnages nostre Sr de | |
[pagina 180]
| |
Moersbergue qu'on a esté querir avec 4 cornettes de cheval du pays de Munster. Vous scavez que c'est la perle de nostre noblesse, voire de toute la chambre des Estats de nostre Province. Le voila tristement encoffré en un cachot. On est extremement irrité contre lui, et le bruict court, qu'on le mettra sur la torture. O Dieu! a quelles calamitez sont subjects les plus excellens personnages du monde. J'estime que son principal crime sera, qu'il a esté vers la Haye par l'advis de feu Ledenberg, pour faire que les Estats de Hollande deputassent quelques uns pour encourrager noz magistrats a se roidir contre la demande de son Exce. Maintenant on se vangera sur luy sous ombre de descouvrir des trahisons imaginées pour l'oppression des meilleurs Patriots. Je ne scay encor que penser, quelle fin ces extremitez prendront. Le bruict court partout que Monsr l'Advocat et ce dernier pris laisseront leur teste sur un eschaffaut. O Religion! O Esprit nullement de Christ qui se couvre du pretexte de pureté! Or Monsr et treshonnoré frere, nous sommes tous a bon droict en peine pour vous. On veille de toutes parts pour vous attrapper. Et se dit que sept soldats auroyent faict offre qu'ils vous livreront vif ou mort es mains de ceux qui vous haissent extremement sans cause. Je vous supplie prendre de pres garde a vous mesmes: vous tenir en la ville ou vous estes sans sortir des portes. Aussi bien cest estat ne pourra guerres durer ainsi qu'il est a present. Preservez vous tant que vous pouvez si par adventure le bon Dieu se voulloit encor servir de vous à quelque plus grand bien. Les plus clairvoyans d'entre les Seigneurs sont eux mesmes bien fort en peine. L'Anglois descouvre ses desseins qu'il a de se prevaloir de noz confusions, comme je pense qu'aurez veu la brusque et tres discourtoise proposition de son Ambassadeur. Pour contenter le peuple on a faict courrir le bruict que sa Majesté desiste de ses principales demandes. Mais nous entendons de bonne part le contraire. Touttes fois nous ne regardons point a tout cela, mais simplement a Dieu, qui nous peut sauver de tous inconveniens, et a la bonté de nostre cause, qui nous donne advantage en toutes sortes, et pour laquelle maintenir nous sommes prestes moyennant la grace de Dieu de souffrir tout ce que le Seigneur permettra aux hommes de nous faire. Nous luy avons consacré corps et ame, et esperons, qu'il nous fera la grace de poursuivre courrageusement le cours de nostre ministere, aussi bien au milieu des difficultez qui nous mena- | |
[pagina 181]
| |
cent, qu'avons faict auparavant en prosperité. Aussi voyons nous, qu'au milieu de ces adversitez nos Eglises accroissent en nombre et en zele. La verité sera plus chere et precieuse, lors qu'il la faudra maintenir avec dommage et peril. Il est vray que plusieurs nous abandonneront: mais les plus gens de bien demeureront des nostres. Et ores qu'il nous adviendroit d'estre abandonnez de tous si ne faut il pas abandonner pourtant celuy qui a par devers soy les paroles de vie eternelle. Je le prie de tout mon coeur, qu'il restaure au milieu de la Chrestienté la verité salutaire, nous face tous instrumens de sa grace, et vous maintienne,
En tres extreme haste de Dordrecht ce 15 Febvrier 1619.
Vre treshumble et affectionné serviteur que connoissez. Lecta Vulcano tradenda.
Mijn Heer en zeer geëerde Broeder!
Gehoord hebbende, dat brenger dezes naar u toeging, konde ik niet afzijn hem dit lettertje mede te geven, geschreven in de grootste haast, om u te betuigen, dat gij meer dan ooit in onze gebeden leeft; leest in de onwrikbare genegenheid niet alleen van ons, die u bijzondere verpligtingen hebben, maar van alle liefhebbers der waarheid, zooverre die door den lande verspreid zijn. De schreeuwende onbillijkheid, met welke men ons op deze Synode behandelt, heeft onze aanhangers geweldig verbitterd, en de zaak onzer tegenstanders zelfs bij hunnevrienden verdacht gemaakt. Nadat men ons zoo hondsch uit de Synode gedreven heeft, zijn de vaderen begonnen met geslotene deuren te onderhandelen, en zoo bedekt, dat de deurwaarders telkenreize last kregen alle hoeken te doorsnuffelen, of er iemand school, om hunne geheimen af te luisteren. Zeker is 't, dat er raauwelijk onder hen getwist is; doch de bijzonderheden konden wij vooralsnog niet te weten komen. Alleen is ons bekend, dat de inlandsche | |
[pagina 182]
| |
Theologanten wel van de buitenlandsche wenschten ontslagen te zijn; terwijl deze zich op hunne beurt beklagen, dat men hunne tegenwoordigheid misbruikt, om daden te wettigen, welke zijn noch voor God, noch voor hun geweten, noch voor de Christenwereld verantwoorden kunnen. MijnheerGa naar voetnoot(*) Martinius sprak er mij van met tranen in de oogen, en zeide, dat vele anderen met hem om een fraai ding wilden, dat zij nooit een voet in dit land gezet hadden, als ziende in dezen ganschen handelGa naar voetnoot(†) iets van God, iets van de menschen, en ook iets van den Duivel. Evenwel vrees ik, dat hun de noodige moed en beradenheid mangelt, om de boosaardige onstuimigheid der meerderheid perk te zetten. Wat ze in 't openbaar verhandelen, bepaalt zich tot redevoeringen, welke sommigen der Theologanten om de 4 of 5 dagen houden, ter wederlegging der redenen, door de onzen in de conferentie aangevoerd. Dit duurt zoo wat een uur. Door middel van twee of drie van ons, die zich onder de toehoorders steken, hebben wij er eenigen van gehoord; en wat daarin den fraaisten glimp van waarheid had, is door ons in de verdediging van ons eerste Artikel wederlegd. De laatsten, die gesproken hebben, warenGa naar voetnoot(‡) drie Duitschers en één Zwitser; maar zoo rampzalig en kinderachtig, dat gij er verbaasd van zoudt gestaan hebben. Al- | |
[pagina 183]
| |
les, wat ze zeggen, lezen ze voor uit hun opstel, en nog hebben ze somtijds moeite om hun eigen schrift te lezen. Doch 't ergste is nog, dat ze niets zeggen, hetwelk niet in de Explicationes Ursini et Paraei staat. Hunne gansche wijsheid begint en eindigt daarin! En dat wordt door den Voorzitter der Synode nog als vrij wat bijzonders geroemd en geprezen. Met het 4de Artikel is men bijkans ten einde. Een Zwitser, nadat hij zijn quamquam met groote praal had aangeheven, beantwoordde alle onze plaatsen met de ééne onderscheiding tusschen uit- en inwendige roeping, en dat de uitwendige wederstandelijk is (gelijk de verworpenen die noodzakelijk wederstaan) maar de inwendige niet. Nadat hij deze heerlijke pleister had gelegd op al de wonden, die hun dweepziekGa naar voetnoot(*) Manicheisme zijn toegebragt, maakte hij eene raauwe en ijzingwekkende gevolgtrekking, zeggende dat het gevoelen der wederstandelijke genade de grondvesten van den Godsdienst en de zekerheid des Christens 't onderste boven keert; dat men evenwel met David moest zeggen: ‘God is mijn rotssteen, God is mijn hoog vertrek,’ etc. En met den Apostel: ‘Wat zal ons scheiden van de liefde Gods,’ etc. Rom. 8. Zie daar al de wijsheid van dien goeden Doctor, dien men zoo ver moest komen halen! En daarop zal 't vonnis vallen wegens hetGa naar voetnoot(†) 4de Artikel! Terwijl men in dezer voege beraadslaagt en den weg tot onze veroordeeling baant, gelasten ons de Heeren Gecommitteerden der Staten Generaal, om in geschrifte alles bij hen in te leveren, wat wij ter onzer verdediging over de 5 Artikelen te zeggen hebben; maar de tijd, dien zij bepalen, is zoo kort, dat wij aan 't geschil onmogelijk zijn eisch kunnen geven. Eerst wilde men, dat wij alles, wat wij te zeggen hadden, binnen 14 dagen inbragten. Al wat in onze magt was, hebben wij gedaan; gelijk brenger dezes en de brieven der andere broeders u breeder berigten zullen. Terwijl ik hier ben, heeft hetGa naar voetnoot(‡) scheurziek gedeelte der Wal- | |
[pagina 184]
| |
lonsche Gemeente te Utrecht van onze Classis te Leiden verworven, dat l'Agache, tot dus verre buitengewoon prediker, hun als gewoon kerkleeraar toegestaan is, en aanstaanden Zondag in den dienst bevestigd wordt. Dat is even of men mij zeide: ‘Gij kunt vertrekken.’ Want niemand moet denken, dat men om een handvol menschen, en die meest arm, twee kerkleeraars zal houden. Mijn vonnis is dus geveld en ten uitvoer gebragt vóór dat mij nog van iets gesproken is. Wat mij betreft, 't spijt mij niet, dat ik gescheiden word van lieden, wier handelwijze evenzeer strijdt met alle regt, billijkheid en Christelijke opregtheid, als hunne gevoelens met de natuur van God en allen Godsdienst. Ook voorzie ik reeds, dat zij, zonder Gods genadige afwending, de ijsselijkste beroerten over het land zullen brengen, en den Hervormden Godsdienst bij de gansche wereld ten schandvlek, ja tot een verfoeiselGa naar voetnoot(*) maken zullen. Gelijk alle | |
[pagina 185]
| |
billijkheid, menschelijkheid en opregtheid uit het midden der kerkelijken verbannen is, zoo schijnt ook alle waardigheid en goedertierenheid de Heeren Politijken verlaten te hebben. Toen wij de eerste reis datgene onzer verdediging inleverden, wat wij in 14 dagen hadden kunnen afwerken, was men gebelgd dat wij met zulk een dik boek voor den dag kwamen, en te gelijk streek men ons vinnig door dat wij niet alles hadden afgedaan. Wij vertoonden de onmogelijkheid zoo wel om meer te doen, als om op alle uitvlugten onzer vijanden volledig te antwoorden en te gelijk kort te zijn. Men wierp ons tegen, dat wij met de weêrlegging der gevoelens van partij niets te maken hadden, maar alleen met de verdediging van onze eigene. Wij antwoordden 't onmogelijk te zijn om 't een zonder 't ander te doen. Een ander riep ons toe, dat eene eenvoudige voorstelling van ons gevoelen de eisch was, zonder wijders. Dit is, zeiden wij, voorlang reeds geschied. De Heeren willen dus niet, dat wij ons verdedigen en het gevoelen onzer tegenstanders wederleggen? Dat beletten wij u niet, was 't antwoord. Hoe nu dan, wat wil men van ons? Men wil den naam niet hebben, dat men ons belet ons te verdedigen, en evenwel is men gebelgd, dat wij op den hoofdinhoud van zoo veel boeken, waarin onze leer betigt wordt, het noodige ten antwoord zeggen. Hier riep ons deGa naar voetnoot(*) Heer van Brederode dit toe, daar Essens weêr wat anders. In 't kort, 't was een verward getier van allerlei stemmen, die dwars uit elkander liepen en de eene de andere niet verstonden, zulks 't onmogelijk was uit al dat ge- | |
[pagina 186]
| |
schreeuw iets zekers op te maken. Dit alleen begrepen wij, dat ons uit genade nog 8 dagen gegund werden, om over de 4 verdere Artikelen alles, wat wij konden, te zeggen. Hoezeer doorgestreken en bedreigd, hebben wij besloten ons voorzigtig te haasten, en onze verdediging, zoo veel wij kunnen, geregeld voort te zetten. Willen zij ons geschrijf niet meer inzien, zij laten 't dan staan: wij zullen echter in stilte onzen gang gaan. Onze arbeid kan den nakomeling nuttig zijn. Wat ik echter in mijn hart beschrei, is de rampzalige regering van dit land. Die hier 't hoogste schreeuwt, wint het. Alles denkt men met geweld te drijven. De uitmuntendste menschen staan bloot voor de schande en ellende des kerkers. Bij de drie groote personaadjen heeft men nu gevoegd onzen Heer vanGa naar voetnoot(*) Moersbergen, die door vier cornetten ruiterij in 't land van Munster is opgeligt. Hij is de parel, gelijk gij weet, van onzen adel, ja van het gansche ligchaam der Staten onzer provincie. Daar zit hij nu opgesloten in een treurig kerkerhol! De verbittering tegen hem is ten top, en 't gerucht wil, dat men hem op de pijnbank leggen zal. O God! wat rampzaligheden hangen den uitmuntendsten sterveling niet over 't hoofd! Zijn hoofdmisdrijf zal, mijns achtens, wezen, dat hij op aanraden van wijlen Ledenberg naar den Haag geweest is, om den Staten van Holland op eene bezending aan te staan, die onze Magistraat aanmoedigde, om zich tegenGa naar voetnoot(†) den eisch van zijne Excellentie te kan- | |
[pagina 187]
| |
ten. Nu zal de wraak zich aan hem koelen, onder voorwendsel van verraderlijke aanslagen te ontdekken, die ter verdrukking der beste patriotten verzonnen zijn. Ik weet niet waar 't met die hevigheid nog heen moet. Overal loopt het gerucht, dat Mijnheer de Advocaat en de laatst gevangene hun hoofd op het schavot laten zullen. O Godsdienst! O Geest, vervreemd van Christus, die u kleedt met den mantel der heiligheid! Maar, Mijn Heer en zeer geëerde Broeder, wij allen zijn met grond bekommerd over u. Men loert van alle kanten om u te vangen. Zelfs zeggen ze, dat zeven soldaten zich hebben aangeboden om u dood of levend in de handen van hen te leveren, die u bitter, maar zonder reden, haten. Mag ik u bidden, wees op uwe hoede. Houd u in de stad waar gij zijt, en zet geen voet buiten de poort. Ook kunnen de zaken, zoo als ze nu staan, niet lang blijven. Pas op uzelven zoo veel gij kunt, of God zich mogelijk van u nog voor een nuttiger einde bedienen wilde. Ook de voorzienigste onder de Heeren toonen zich grootelijks bekommerd. De Engelschman verraadt zijn oogmerk, om zich onze beroerten ten nutte te maken; het barsche en hoogst onbeleefde voorstel van zijnen Gezant hebt gij, denk ik, vernomen. Om het volk te sussen heeft men het gerucht verspreid, dat de Koning van zijne ergste eischen afziet. Maar wij vernemen van goeder hand het tegendeel. Daar evenwel letten wij niet op; maar op God, die ons voor alle ongemak kan bevrijden, en op de zuiverheid onzer zaak, die ons aan alle kanten de overhand geeft, en om welke te handhaven wij bereid staan alles met Gods hulp te lijden, wat Hij de menschen zal toelaten ons aan te doen. Wij hebben Hem ligchaam en ziel toegewijd, en hopen van zijne genade kracht, om den loop van onzen dienst in het midden der zwarigheden, die ons dreigen, even moedig te vervolgen, als voordezen in den voorspoed. Ook zien wij onze kerken, ten spijt dier tegenspoeden, in getal en ijver aanwinnen. De waarheid zal te meer dierbaar worden, nu men haar met gevaar en schade zal moeten handhaven. Velen, het is waar, zullen ons verlaten; maar de welgezindsten zullen de onze blijven. En al zagen wij ons ook van allen verlaten, daarom betaamt het echter niet Hem te verlaten, die de woorden des eeuwigen levens heeft. Ik bid Hem van ganscher harte, dat Hij zijne zaligmakende waarheid in het midden der | |
[pagina 188]
| |
Christenheid herstelle; dat Hij ons allen tot werktuigen zijner genade make, en u,
In vliegende haast van Dordrecht, den 15 Februarij 1619. Uw onderdanige en genegene Dienaar, wien gij kent.
Na de lezing aan Vulkaan te offeren.
De verzameling, waartoe de bovenstaande brief behoort, trof ik onlangs aan bij een' mijner vrienden hier ter stede; bij eene vlugtige inzage kwam zij mij zeer belangrijk voor, als bevattende eene menigte brieven van episcopius, hogerbeets, de groot, camphuysen en andere vervolgde Remonstranten. Wij bieden den lezer dus dezen brief slechts aan als eene proeve van grooter voorraad, en noodigen hem op de lezing van eenige volgende, zoo deze de eer mogt hebben van zijne goedkeuring weg te dragen. Vaarwel!
halbertsma. Deventer, den 10 Februarij |
|