| |
Canning.
George canning, de man, die sedert 1822 de algemeene opmerkzaamheid trok, op wien de verdrukten hoopten, en welken de verdrukkers vreesden, is niet meer! In de armen der overwinning, gelijk een der tijdgenooten zich uitdrukt, stierf hij, betreurd door iedereen; en hooger te stijgen, ware hem niet mogelijk geweest, al had hij nog dertig jaren geleefd. Hij liet den roem na, dat al het goede, hetwelk sedert den dood van londonderry (Lord castlereagh) uit het Britsche kabinet voortgekomen is, zijn werk is; en men geloofde, dat hij, zoo hem een langer leven ware ten deel gevallen, nog veel grootere dingen uitgevoerd zou
| |
| |
hebben. Hij, de zoon van een' arm' landverhuizer uit Ierland, (van goeden huize en beschaafde opvoeding evenwel) werd te Londen in den schoot der behoeftigheid geboren. Vroeg verloor hij zijnen vader; en, terwijl zijne moeder uit nood het tooneel moest betreden, en naderhand zelfs eenen tooneelspeler, met name hume, huwde, trok een bloedverwant van vaders zijde zich zijne aan, en liet hem in het beroemde Seminarie te Eton opvoeden. Reeds op deze school onderscheidde zich de jongeling door den rijkdom van zijnen geest, door de dichterlijke verheffing van zijne verbeeldingskracht; door bevalligheid in het spreken en in den omgang. Door deze laatste hoedanigheid vooral trok hij allen, wier gemoederen op gelijke wijze gestemd waren, als met tooverkracht tot zich, en verwierf zich, onder zijne staatkundige tegenstanders zelfs, de warmste vrienden. In een tijdschrift, the Microcosm getiteld, waartoe hij aldaar het plan ontwierp, en dat hij met behulp van eenigen zijner medeleerlingen uitgaf, vindt men de eerste voortbrengselen van zijnen geest; en eene menigte andere, afzonderlijke opstellen, gedichten, liederen, satyren enz., die sedert uit zijne pen vloeiden, en grootendeels in den, ten tijde der Fransche omwenteling verschenen, Anti-Jacobin geplaatst werden, strekken, benevens zijne redevoeringen, ten bewijze, dat deze buitengewone man, indien hij zich bij uitsluiting op de letterkunde had toegelegd, hierin even zoo goed, als in de staatkundige loopbaan, opgang gemaakt zou hebben. Hij studeerde te Oxford, en wilde zich aan de regtsgeleerdheid toewijden; doch william pitt, den aanleg des jongelings opmerkende, trok hem in zijne staatkundige betrekkingen. Ten jare 1793 trad hij in het Parlement, en den 31 van Louwmaand des volgenden jaars hield hij zijne eerste redevoering, die wel nog niet deed
blijken, wat hij eenmaal worden zoude, maar toch mannen, als pitt, fox, burke en sheridan, in hunne verwachtingen omtrent hem geenszins teleurstelde. Lieden, welke hem destijds kenden, hebben beweerd, dat hij, naar de
| |
| |
innige overtuiging van zijn hart, een warm vriend der burgerlijke vrijheid was; maar, door de bij de omwenteling gepleegde gruwelen afgeschrikt, voorts door het voorbeeld en aanzien van pitt en burke medegesleept, en bijzonder door zijne behoefte, om aan de toen heerschende partij zich aan te sluiten, gedrongen, een tegenstander van dezelve is geworden, in zoo verre deze partij het voor noodig hield, zich vijandig daartegen te gedragen. Hij bleef steeds een aanhanger van pitt en diens stelsel; en, wat ook deze groote man en zijne navolgers, in het doorzetten van hun plan, tegen het regt der volken of tegen de vrijheden van hun land en van bijzondere personen ondernemen mogten, zij vonden in canning eenen ijverigen, welsprekenden verdediger. Hem strekt echter tot eere, dat hij geenszins, gelijk de andere navolgers van pitt, uit overhelling tot heerschzucht een tegenstander van vrijheid was, maar omdat hij, gelijk zijn meester zelf, de uitspattingen derzelve meende te moeten keeren, en, waar hij de neiging van zijn hart kon volgen, steeds de partij der onderdrukte menschheid koos. Zoo sprak hij b.v. altijd tegen den slavenhandel, tegen de onderdrukking van Ierland, en voor de emancipatie der Katholijken. In 1797 verkreeg hij, als Secretaris van het Ministerie van Financiën, zijnen eersten post, dien hij tot 1803 behield, toen pitt het Ministerie verliet. Intusschen had hij ten jare 1799 eene dochter van den Generaal scott gehuwd, welker zuster de gemalin des Hertogs van portland werd. Hierdoor verkreeg hij middelen en betrekkingen, die hem meer invloeds in het land verschaften, dan zijne welsprekendheid ooit zou hebben kunnen doen.
In 1804 trad canning op nieuw, met pitt, als Secretaris bij de Marine, in dienst van den Staat, en bleef daarin tot diens dood, ten jare 1806. In 1807 aanvaardde hij den post van Secretaris van buitenlandsche zaken, onder zijnen zwager, den Hertog van portland; in welke betrekking hij eene redevoering, die gerucht maakte, heeft gehouden, tot verdediging van het beschie- | |
| |
ten van Koppenhagen en het in bezit nemen der Deensche vloot. In 1813 noodzaakte hem eene bijtende satyre tegen zijnen ambtgenoot, Lord castlereagh, tot een tweegevecht met denzelven. Lord castlereagh daagde hem uit, en de beide Staatsdienaars schoten op elkander, den 21 van Herfstmaand, op de heide van Putney. Canning werd bij het eerste losbranden door den kogel gewond aan het been, doch liet het geenszins bemerken, en was gereed, om de tweede pistool te nemen, toen de Secondanten het bloed zagen en eene verzoening bewerkten. Dit voorval, dat groot opzien baarde, noodzaakte beiden, hunne posten neder te leggen. Doch castlereagh kwam spoedig weder in het Ministerie; en canning werd, bij den hoogen dunk des volks, schadeloos gesteld door het aannemen van een noodeloos gezantschap naar Lissabon, hetgene den Staat 12000 ponden st. heeft gekost. Reeds vroeger, in 1812, was hij, tegen den Heer brougham, tot lid van het Parlement verkoren door de stad Liverpool; eene eere, die hij, ten gevolge van gemelde zending, bij de volgende keuze weder verloor. Ten jare 1818 nam hij den post van Voorzitter des Bestuurs van de Oostindische zaken op zich; een' post, die hem gelegenheid gaf, om met zijne bekwaamheden nut te doen, en menigen willekeurigen stap van de bestuurders der Compagnie te verhinderen. Maar de bitterheid en
fijne spotternij, waarmede hij destijds van de toenmalige hervormers plagt te spreken, en de welsprekendheid, met welke hij de geweldige maatregelen der ambtenaren van Manchester en de invoering der beruchte zes Akten verdedigde, haalde hem den haat van de vrijheidsvrienden in den lande op den hals, ofschoon de aanzienlijken hem er geenen dank voor geweten hebben. Zijne geestverheffing was voor de meesten te hoog. Zijn licht verdonkerde den glans van den adel zijner hooggeborene ambtgenooten. Voor eenen man, wiens geboorte in geringe omstandigheden geene aanspraak op groote eer kon geven, was hij hun te aanmatigend, voor eenen staatsdienaar te dich- | |
| |
terlijk en geestig, in zijne zucht voor de vrijheid der Katholijken te ernstig, en over het algemeen te liberaal, om ten volle hunne goedkeuring of hun gansche vertrouwen te kunnen erlangen. Zelfs de Koning, zegt men, zou hem nooit bijzonder genegen zijn geweest; en hij verloor des Vorsten vertrouwen geheel, toen hij weigerde, aan de beschuldiging der Koningin deel te nemen, en niet alleen door zijne vrijwillige verwijdering uit het Ministerie, maar ook door eene krachtige redevoering in het Lagerhuis zijne afkeuring van die onregtvaardige daad aan den dag legde. Hij ging wel niet tot de tegenpartij over, welke hem destijds, toen de volksmenigte zoo zeer in beweging was, vergood zou hebben; maar de vermelde stap alleen was reeds genoeg, om hem bij de meesten bemind te maken, en george canning, den medewerker van de pitts, van de percevals en castlereaghs, in hunne ondernemingen tegen de nieuwere staatkundige verbeteringen, in canning den volksvriend te veranderen, of althans het algemeen daarop voor te bereiden, om hem later als zoodanig te erkennen. De Regering, aan welke hij misschien eenmaal in den weg zou kunnen zijn, wenschte hem intusschen op eene eervolle
wijze te verwijderen, en liet hem tot Gouverneur-Generaal van Indië benoemen. Reeds had hij van zijne vrienden te Liverpool, door welke hij als lid van het Parlement verkozen was, afscheid genomen, - reeds meende men zijne welsprekende stem voor de laatste maal in het Lagerhuis gehoord te hebben, als plotseling, door den dood van Lord londonderry, de post van Eersten Staatsdienaar kwam openvallen. Terstond waren aller oogen op hem gevestigd, en canning, welken men voor altijd uit den Raad des Konings verwijderd dacht te hebben, werd Minister van buitenlandsche zaken, in naam onder Lord liverpool, maar inderdaad, zoo als zijne vijanden zelfs met bitterheid erkennen, hoofd van het Ministerie. Dit gebeurde den 17 van Herfstmaand 1822. Welke omkeering door deze verwisseling in dien hoogen post werd voort- | |
| |
gebragt in Engeland, in Europa en Amerika, is te bekend, om het hier te herhalen: genoeg, het menschdom, dat door een verkeerd stelsel van staatkunde met kluisters werd bedreigd, begon op nieuw adem te halen; en zonder den algemeenen vrede te storen, of een enkel schot te doen, belette Engeland het schenden van de regten der volken, en beschermde de zwakken tegen de sterkeren. Meest in het oog loopende waren echter de veranderingen binnenslands: oproerige tijdschriften verdwenen, onstuimige volksvergaderingen hielden op; het volk, dat in de bestuurders alleen vijanden meende te zien, erkende in hen nu zijne beschermers: want van dezelven kwamen thans alle verbeteringen; vermindering van belastingen, uitbreiding van den handel door afschaffing of wijziging van verbodswetten, verbetering van oude en nadeelige bepalingen omtrent de lijfstraffen, als ook menige heilzame hervorming in andere zaken, deden ten minste den goeden wil blijken. En, was nog niet alles zoodanig, als men het wel zou
wenschen, men schreef dit gaarne aan den invloed der Tory's toe, welke den Heer canning en zijne jongere ambtgenooten niet zoo vrij wilden laten handelen, als die zelve verlangden. Kortom, men ademde vrijer, en zag gelukkiger dagen te gemoet. Onder deze omstandigheden gebeurde in het Britsche staatsbestuur die verandering, welke canning aan deszelfs hoofd stelde, en de zoo lang uitgeslotene Whig's tot zijne ambtgenooten en helpers maakte; eene omwenteling, welke niet alleen door Engeland, maar door de gansche beschaafde wereld, als eene zegepraal van den geest des tijds over verjaarde vooroordeelen, van bekwaamheid over geboorte, van gezond menschenverstand over sleursche gehechtheid aan bestaande vormen en oude gebruiken, met luide toejuiching werd vernomen.
De vijanden van canning beweerden, dat invloed van vrouwen het meeste tot zijne benoeming bijgedragen, en hij door list zijne oude ambtgenooten uit het veld verdreven heeft. Of dit al dan niet zoo geweest zij, waag ik, bij zoo gebrekkige bescheiden, als wij tot nu toe over
| |
| |
de zaak bezitten, geenszins te beslissen. Doch in allen gevalle hebben de Koning en de gewezene Ministers voor het compliment, dat hun met deze beschuldiging gemaakt wordt, niet te bedanken. Ook is het der wereld niet vergund geworden, door ondervinding zich te overtuigen, of deze buitengewone man zoo bekwaam ware, om de eerste rol in het Britsche kabinet te spelen, als hij de tweede met roem gespeeld had; of het werkelijk het oude Ministerie was, dat zijne hoogere plannen in den weg stond, dan misschien enkel de drang der omstandigheden, gelijk meer waarschijnlijk is; en eindelijk, of hij inderdaad die verhevene zedelijke kracht bezat, welke vereischt werd, om over de zoo geduchte zamenspanning der aanzienlijken te zegepralen, die zich tegen zijn bestuur kantten, deels uit haat wegens vroegere beleedigingen, deels uit nijd om zijne voortreffelijke bekwaamheden en om zijn groot geluk, deels uit hoogmoed, daar zij zich door een' man uit het midden des volks zagen beheerschen, doch voornamelijk uit blijkbare vrees, dat hij zich zou laten vervoeren tot al te groote nieuwigheden, welke de voorregten van hunnen stand konden verminderen, of dat hij zijn aanzien zou gebruiken, om de zaak der Katholijken in Ierland te bevorderen; en misschien nog wel het meest hierom, dat velen het vertrouwen op hem ontbrak, hetwelk de Engelsche adel moet hebben, om zich aan eenen staatsdienaar aan te sluiten, dewijl de meeste leden het gaarne gemakkelijk opnemen en liefst hunnen voorganger blindelings volgen. Men had zijnen dood niet zoo spoedig verwacht, ofschoon zijne krankheid bekend was, en duidelijk bleek, dat het alleen zijn werkzame geest was, die het zwakke ligchaam nog staande hield. Naauwelijks had men zijn overlijden vernomen, of alle die vijandschappen waren bedaard, en alle partijen vereenigden zich tot den lof eens mans, in wien zoodanige rijkdom van gaven des geestes en des harten werd
gevonden, en wiens persoonlijke eigenschappen met zoo veel uiterlijken glans gepaard gingen, als men zelden vereenigd ziet. Ware hem eene hooge geboorte en
| |
| |
in zijne jeugd een onafhankelijk bestaan ten deel gevallen, zoodat hij altijd onbedwongen zijnen eigen' weg had kunnen bewandelen, misschien zou hij zijns gelijken niet gehad hebben. Maar ook nu zal zijn naam steeds in aandenken blijven; want Engeland heeft althans zijns gelijken niet! - Op den 18 van Oogstmaand 1827 werd de beroemde man begraven in de abdij van Westminster. Het gebeente van george canning rust naast dat van pitt en fox. De begrafenis was hoogst eenvoudig, als die van een bijzonder persoon. Behalve de Hertogen van clarence en sussex en de Ministers van Staat, vergezelden alleen de bloedverwanten en naaste vrienden des gestorvenen de lijkstaatsie. Maar duizenden verdrongen zich op straat en in de kerk, om te zien; en, mag men van het uiterlijke tot het inwendige besluiten, zoo waren er weinigen tegenwoordig, die het geleden verlies niet diep gevoelden. |
|