Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Alexander Ypsilanti op Mongatsch. X. Ypsilanti kwijnde op Mongatsch' hoogen toren in zijn boei; De uitgesleten venstertralies trilden van het stormgeloei; Zwarte wolkgevaarten vlogen, doofden maan- en sterrenschijn - Ende Grieksche Vorst riepzuchtend: ‘Ach, mogt ikin vrijheid zijn!’ Naar de zuider kimme starend, hakend naar 't geliefde strand: ‘Mogt uwe aard' mijn stof bedekken, o mijn dierbaar vaderland!’ En hij opende het venster, blikte in 't woeste land rondom; Kraaijen zweefden in de diepte, adelaars de rotsen om. ‘Brengtdangeen van u mijkondschap,’ dusverzuchttehij, ‘vandaar, Uit het land van mijne vadren?’ ... en het ooglid werd hem zwaar - Zwaar: van matheid? of van tranen? - en zijn hoofd zonk op de hand. Zie! zijn aanschijn wordt zooheider...Droom thij van het vaderland? - Zoo dan zat hij, en op eenmaal stond een edel Held voor hem, Zag hem aan met welbehagen, sprak met reine geestenstem: ‘Alexander Ypsilanti! heil zij u! hervat den moed! In die engten, u zoo dierbaar om het plengen van mijn bloed, Waar driehonderd Sparters' assche in één graf verzameld wierd, Hebben vrije Grieken heden op den Turk gezegevierd. 'k Ben de Hemelboô dier zege, eindpaal van de slavernij. Alexander Ypsilanti! Hellas' heilig land wordt vrij!’ - 't Oog nog nat van vreugdetranen, rijst de Vorst, en, op dat pas Aan zichzelven weêr hergeven, roept hij uit: ‘Leonidas!’ - Hoor! hetruischt...Een konings aad laark lap wiekt boven hem, envliegt Uit zijn cel, daar hij de vlerken in den zilvren maanschijn wiegt. j.w. ijntema. Naar wilhelm mülller. Vorige Volgende