Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] Het heimwee. Ik zit en zucht Naar beter huis En reiner lucht. 't Geloei der gure noordervlagen, Der baren wild en woest gebruis, Het dommelen der donderslagen Bedreigt mijn broze kluis Met kruis. Wel bergt een zwaan Op zee haar pluim, Wanneer de orkaan Haar rust verstoorde, in stille watren; Zij zoekt der baaijen spieglend ruim, En, schoon van ver de donders klatren, Zij nebt er stil die pluim In 't schuim. Eene andre kust, Een hooger strand Belooft de rust, Na 't breken van mijne aardsche woning; De vrede ontvlugt het lage land, En 't heil werd, door der zielen Koning, Slechts boven sterrenstand Geplant. Ja, de ijdele aard' Is leed noch last Noch zorgen waard. De wijsheid, warrende in haar boeijen, Van dorst naar hooger afgevast, Ziet, weenende, alle wangen gloeijen, Terwijl ze in 't blinde tast En past. Kom, duistre nacht Van zerk en graf! Uw zwarte vacht Worde als een dag vol zonnestralen. Den moeden zijt ge een steun en staf, Die, zwervende in de diepe dalen, Verachten, wat het kaf Hun gaf. [pagina 155] [p. 155] De rede faalt Aan 's Hemels wet; De vrijheid dwaalt, En de onschuld, in de lust verzonken, Verliest haar leliewit helmet; De schaamte strandt op lip of lonken, En smoort in 't warrend net, En smet. De rozentijd, Een flikkerlamp, Vervliegt, benijd Of aan haar zilvren kroon gegrepen; Of zwichtende in der driften kamp, Die lijf en ziel ten afgrond slepen. Dan is de drift een damp En ramp. Het schoon vergaat, Gelijk een mist Voor dageraad. Één donder schudt den grond der bergen. Slechts Hij is vast, dien niemand gist; Die, spelend met den bouw van dwergen, Te hoog is voor de twist Of list. Ja, wie hier ween', Bij God is rust. Bij Hem alleen! Zijn schild is vreugde en vreê zijn wapen, Als, borlende aan dees lage kust, Het bloed waakt, en de deugden slapen, Wier moed een monster sust: De lust. De leeplaar wijkt, Wanneer een storm De abeelen strijkt, Of de ijzige aâm der najaarsbuijen Zijn spel heeft met hun' zomervorm. Dan zoekt de zwaluw 't zoele Zuijen, En spijze in edler worm En vorm. [pagina 156] [p. 156] o Lieflijk oord Van rust en licht, Ontsluit uw poort En ingang tot den stillen tempel, Tot rust en lust omhoog gesticht! De moede houdt, aan zijnen drempel, Op u zijn zwak gezigt Gerigt. g. gravé, jz. 1827. Vorige Volgende