De zangeres Henriëtte Sontag te Frankfort.
Toen henriëtte sontag, voorleden jaar, te Weimar, op zekeren avond, door göthe was onthaald geworden, las men in de Courant: ‘De Koning der Dichters heeft het Wonderkind gelaafd met spijs en drank.’ Ook te Frankfort heeft men zich dermate uitgeput in haren lof, dat men gerustelijk een' prijs van honderd dukaten konde uitloven voor hem, die een op haar nog niet verbruikt bijvoegelijk woord uitvond. Men heeft haar, onder anderen, genoemd: de Onnoembare, de Hemelsche, de Hooggeprezene, de Onvergelijkelijke, de Hooggevierde, de Hemelsche Jonkvrouwe, de zachte Parel, de jonkvrouwelijke Zangeres, het geliefde Meisje, de schoone Maagd, de Heldin des Gezangs, het Godenkind, de dierbare Zangnimf, de Parel der Opera, enz. Het lust ons, te harer eere, de dronkenschap, welke zij te Frankfort verwekte, te vermelden: immers een zoo algemeene roes, hij moge ook de drinkers niet vereeren, strekt in allen gevalle tot lof van den wijn!
Met eene geringe woordverandering, kan henriëtte sontag met cesar uitroepen: ‘Ik kwam; men zag; ik overwon!’ De overwinning ging voor haar uit, en haar strijd was slechts een spel, tot viering der zegepraal. De eerste, belangrijke hulde werd haar bewezen door het Vreemdelingsblad, dat hare aankomst in deze bewoordingen aankondigde: ‘Jonkvrouwe sontag, Koninklijk-Pruissische Kamerzangeresse, met Gevolg en Onderhoorigen (Dienerschaft);’ terwijl omtrent Vorstelijke personen alleen nog het woord hoog bij Gevolg wordt gevoegd, waardoor men haar tot aan de trappen des troons verhief, en, zonder zich aan de misdaad van gekwetste Majesteit schuldig te maken, wel niet verder konde gaan. Aan deze eerste hulde sluit zich gevoegelijk de laatste, welke haar te Frankfort wedervoer; daar de waard der herberg, welke zij veertien dagen lang bewoonde, bij haar vertrek geen' penning wilde aannemen, en hierdoor ‘den ouden Roomschen Keizer’ (het uithangbord) verjongde, en veredelde tot een Prytaneum, waar vermaarde Duitschers in naam des vaderlands geherbergd en onthaald worden. Tusschen deze beide huldigingen breidden zich alle de overige, in ontelbaren getale, uit. Zij verscheen op eenen tijd, dat het veel bezwaarlijker viel, de algemeene opmerkzaamheid te vestigen, dan te verdienen; te weten, toen de tijding van den