Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828

Oud en nieuw.

Onlangs las men in de nieuwspapieren een berigt van wormen, die op de sneeuw in Rusland waren waargenomen, en, in een warm vertrek gebragt, spoedig stierven. Het zou niet wel mogelijk zijn, uit de hoogst onvolledige beschrijving, die men er van gaf, met eenige zekerheid te bepalen, tot welke der bekende diersoorten deze diertjes te brengen waren; het schijnt echter niet onmogelijk, dat het maskers of onvolkomene insekten waren, misschien van kevers. Doch, hoe dit ook zij, als eene bijdrage tot de bekende uitspraak, dat er niets nieuws onder de zon is, moge, uit vele andere berigten, die men zonder moeite zou kunnen opzamelen, de volgende plaats van aristoteles dienen, die wij eenvoudig vertalen willen; een en ander, daarin vervat, voor rekening van den beroemden Wijsgeer en Vader der Dierkunde geheel en van harte overlatende: ‘Er ontstaan ook dieren uit hetgeen het minst voor rotting vatbaar schijnt; zoo ontstaan er wormen uit oude sneeuw, en zij zijn daarom rood en harig, omdat oude sneeuw ook rood is. Maar in de sneeuw in Mediën zijn zij wit en groot. Zij zijn allen traag. Op het eiland Cyprus, waar men den lapis chalcites^(*) vele dagen achtereen brandt, ontstaan aldaar in het vuur diertjes, wat kloeker dan groote vliegen, die door het vuur wandelen en vliegen. Zij sterven echter, als men ze uit het vuur neemt, eveneens als de eersten, wanneer men ze buiten de sneeuw plaatst.’ - Aristot. Hist. Anim. V. 19.

(*) D.i. het natuurlijk ijzervitriool, de zoogenoemde Atramentstein der Duitschers.