zelve de geschiktste rigting te geven. Op het verdek werden onderscheidene sterkgespierde dieren, als twee beeren, een buffel, een hond, een paar katten enz., geplaatst. De herbergen in de nabijheid van den waterval waren zoo volgepropt, dat schier overal een duim gronds, om zoo te spreken, eene bekwame slaapplaats werd geacht. Ongeveer ten twee ure vernam men het geroep: ‘Het komt! het komt!’ en, na verloop van nog een half uur, bereikte het schip inderdaad de eerste draaikolk. Het helde zeer sterk, viel op zijde, en verloor mast en stengen, waarna het zich weêr oprigtte. Door het verlies van den mast bekwam het van nieuws zijn evenwigt, en werd zijwaarts
af naar den tweeden maalstroom heengedreven, waar het stootte en eene minuut lang vastzat; terwijl het scheen, alsof de elementen hunne laatste en geweldigste krachten inspanden, om het over denzelven heen te voeren. Het lag nu geheel op zijde, werd met water gevuld, rigtte zich evenwel weder op, en dreef verder. De beeren verlieten thans het schip, en zwommen naar den oever, waar men hen opving, naar de herberg bragt, en voor vijf dollars het stuk verkocht. Ook de buffel sprong in den stroom; maar, zich naar den waterval wendende, werd hij door denzelven in den afgrond geslingerd, en door een op zijnen rug nederstortend stuk houts gedood. Wat van de overige dieren geworden zij, is niet bekend. Nadat het schip de tweede draaikolk was doorgekomen, werd het geheel van achteren naar voren omgeworpen, in welken toestand het met den waterval nederstortte, ongeveer op de helft van zijne vaart de kiel verbrijzeld werd, en binnen weinige sekonden geheel verpletterd was. Men berekent, dat om en bij de 50,000 aanschouwers bij dit ontzettend tooneel tegenwoordig waren.