| |
Heelkundige waarneming, omtrent eene darmzakbreuk. Door G.W. Tops, Heel- en Vroedmeester te Breda.
Den 15 Julij 1827 werd ik door den Heer schröder, Heelmeester te Baal-Hertog, verzocht, 's anderendaags met zijn Ed. mij te laten vinden in het dorp Chaam, ten einde daar te consulteren over den persoon, genaamd koornmans. Ik bevond den lijder een man te zijn van omtrent 60 jaren, van een zenuw-galachtig temperament. Sedert 14 dagen hadden de ontlastingen van faeces opgehouden. Gedurende dien tijd was hij door den Heelmeester van Chaam, den Heer desmarets, behandeld: warme pappen waren op de breuk aangelegd; clysmata had men geappliceerd; men had beproefd, de deelen door taxis binnen te brengen. De lijder was in een' staat van verregaande verzwakking; de pols klein, zamengetrokken en snel; de oogen stonden flaauw; er bestond facies Hippocratica, (zamentrekking der aangezigtsspieren.) De buik was opgezet en gespannen, en zeer pijnlijk op de betasting; de breuk zelve zeer gespannen, zonder echter in dien graad pijnlijk te zijn; een krampachtige hik en galbrakingen hadden reeds plaats. Ik deed eenige pogingen tot de terugbrenging, zonder hierin te slagen, en oordeelde, dat deze verschijnselen moesten worden toegeschreven aan de ophooping der drekstoffen, te meer, daar het mij voorkwam, dat de liesring in staat van verwijding was, en deze dus geene mechanische beklemming daarstelde, maar er plaatselijke aangroeijingen des darms met de omliggende deelen konden plaats hebben. Daar de inbrenging der breuk onmogelijk was, de opgegevene toevallen een dringend gevaar aanduidden, en ik overtuigd was, dat zeer spoedig de ont- | |
| |
steking van het buikvlies en darmkanaal konde plaats grijpen, en dus alle draling schadelijk was; zoo besloot ik, de deelen bloot te leggen, om langs dien weg de oorzaak der toevallen op te sporen, en, indien het kon, oezelve weg te ruimen. Ik maakte dus
eene insnijding in de bekleedselen, welke de breuk bedekten, en deed ze van een' duim boven den annulus (buikring) tot het middendeel van het scrotum, in eene schuinsche rigting, van den buiten- naar den binnenkant der breuk. Ik maakte voorzigtig de huid van de onderliggende deelen los; de breukzak was geheel met dezelve vereenigd; bij het openen van dezen ontlastte zich geen waterachtig vocht; de darm nu blootliggende, vertoonde zich deze zonder merkelijke ontsteking, maar was door een' celwijswevigen band, welke er dwars over lag, in eene soort van plaatselijke beklemming; de breuk scheen hierdoor in een boven- en onderdeel verdeeld te worden. Deze celachtige band werd door mij met omzigtigheid weggenomen, hopende ik hierdoor de oorzaak der toevallen te doen ophouden, te meer, daar eene merkelijke ontspanning der breukdeelen er het gevolg van was; andere celachtige banden, welke eene onderlinge aaneengroeijing des darms en des breukzaks bewerkt hadden, werden door mij weggenomen. De aangroeijing in den omtrek van den annulus was zoo sterk, dat de tusschenbrenging eener gegroefde sonde niet bewerkstelligd kon worden; trouwens de opsnijding van dien peesring beschouwden wij als onnoodig, daar dezelve geene beklemming daarstelde, en de aangroeijingen en het volumen der breuk alle terugbrenging zouden belet hebben; ook waren de darmen, in de buikholte bevat, zoo sterk gespannen, dat men uitwendig den boog des karteldarms in zijnen omvang kon zien liggen; de buikholte zou derhalve geene plaats vergund hebben aan dat gedeelte van het darmkanaal, dat reeds sedert lang zich daar buiten bevonden had. Welligt had ik, alvorens tot deze operatie over te gaan, nog het aanwenden der ijskonde bevochtigingen op de breuk beproefd, en eene onthouding van alle vaste spijzen, alsmede laxantia,
| |
| |
voorgeschreven, welke behandeling in die gevallen, waar de ophooping der drekstoffen als oorzaak der toevallen wordt beschouwd, meermalen door Heelkundigen wordt aangeraden; doch daar onze lijder zeer zwak was, en alles aanduidde, dat men met grond moest vreezen, dat zich spoedig ontsteking en versterving kon opdoen, zoo was het plaatselijk onderzoek der deelen hoogst noodzakelijk. Mij nu van de onmogelijkheid der inbrenging verzekerd hebbende, trachtte ik door de volgende behandeling de ontlasting der drekstoffen te bevorderen. Ik verzocht den Heelmeester van Chaam, den lijder viermaal 's daags een clysma te appliceren, zamengesteld uit acht oncen aftreksel van Roomsche chamomillen, een half once Engelsch zout, een once lijnolie; den onderbuik liet ik bevochtigen met eene oplossing van ammoniak-zout in water, om den motus peristalticus (wormswijze beweging van het darmkanaal) op te wekken; den omtrek der breuk liet ik met een afkooksel van heemstwortel nat houden. Na aangelegd verband, nam ik afscheid van den lijder, hem hoop op herstel inboezemende.
Den 20 Julij ontving ik van mijn' Collega schröder de tijding, dat onze lijder wel gerust, en dat hij eenige bouillon had gebruikt, welke niet door braking was uitgeworpen; dat na het vierde lavement eenige drekstoffen zich ontlast hadden, en de krachten des lijders zich schenen te herstellen: dit een en ander werd door ons als goede voorteekens opgenomen.
Dan, den 23sten werd ik wederom in consult gevraagd, en vond den lijder, wat de krachten belangt, als vóór de operatie, doch den pols sneller, den buik in den hoogsten graad van spanning en harder op het gevoel, den doortogt der faeces nog gestremd; de beterschap was dus slechts momentaneel geweest. De Heeren schröder en desmarets stemden mij toe, dat de lijder zich in het allerdringendst gevaar bevond. Ik oordeelde, dat de vorige plaats gehad hebbende ontlasting door dat gedeelte van het darmkanaal, dat zich onder de breuk bevond, was opgeleverd; de doorloop der faeces moest her- | |
| |
steld worden; hiertoe was de eenige ons overgeblevene weg het daarstellen van eene drekfistel in de breuk zelve; dit konde ik te veiliger ondernemen, daar de darm met de zaadstreng en onderliggende deelen door aangroeijing was vereenigd, en de terugtrekking des darms in de buikholte zoo wel, als de uitstorting van faeces in de holligheid hierdoor belet werd. Na dit een en ander overwogen te hebben, maakte ik eene insnijding in de lengte des darms van een' halven duim lengte, hopende, dat hierdoor de ontlasting der drekstoffen zou plaats hebben, en alzoo den lijder uit zijn' gevaarvollen toestand te redden; doch mijne verwachting werd hier door een buitengewoon verschijnsel te leur gesteld, doordien de geopende darm geheel was ontaard; deszelfs rokken waren vleezig geworden; deszelfs holligheid was bijna geheel vernietigd, zoodat zich noch drekstoffen noch gazdeelen ontlastten. Ik beproefde, om langs de gemaakte opening, met eene sonde, tot een gezond gedeelte des darms, dat drekstoffen bevatte, door te dringen, en deze stoffen eenen uitgang te bezorgen; dan, door de vernaauwing des darms werd ik hierin belet. Ik moest dus vreezen, den lijder te zullen verliezen. Immers, daar ik jong Praktizijn was, konde ik, om des hagchelijken uitslags wille, hier geenszins het
voetspoor van den Franschen Heelkundige litre volgen, die, in een bijna dergelijk geval, in de buikspieren zelve eene insnijding maakte, de colon opende, deze in de gemaakte wonde vasthechtte, en alzoo eene anus artificialis daarstelde. Ik meende dus, mijne werkdadige hulp hiertoe te moeten bepalen. Ik vulde de gemaakte opening des darms met zacht pluksel op, verzocht de bijzijnde Heelmeesters, deze open te houden, van wege de zich steeds in den onderbuik bevindende luchtstoffen, welke zich trachtten in evenwigt te stellen met de buitenlucht; de aandrang hiervan kon de faeces naar de opening toestuwen en zoo ontlasting bevorderen. Om tot dit doel mede te werken, schreef ik een zach laxeermiddel voor, bestaande uit de fructus tamarindor. en de sulphas sodae, als ook het toedienen van herhaal- | |
| |
de lavementen. Hoezeer mij deze behandeling voorkwam geheel naar de regelen der kunst ingerigt te zijn, vreesde ik echter mijnen lijder te zullen verliezen, indien niet de natuur hare wondervolle krachten op de eene of andere wijze gebruikte. Immers plaatselijke versterving kon zich opdoen, even als bij een' Fuselier van het 36 Bat. N.M., welken ik in 1816 dagelijks verbond, onder opzigt van den Heer de mees, Chirurgijn Majoor in het Militaire Hospitaal te Breda. Gemelde Fuselier had niet in tijds kunnen geopereerd worden; de versterving nam, over eene aanmerkelijke uitgestrektheid, hand over hand toe; drekstoffen en wormen ontlastten zich dagelijks door de wonde, en, buiten verwachting van den grooten brugmans zelven, sloot deze wonde langzamerhand, en herstelde zich de loop der drekstoffen langs den natuurlijken weg. Vier jaren daarna zag ik dezen man te Brussel geheel hersteld, zonder eenige hindernis overgehouden te hebben. Doch, daar in het onderhavig geval de darm
geheel gesloten was, moest er een andere weg door de natuur ingeslagen worden; en mijn plan was, indien ik den lijder verloor, het lijk te onderzoeken, en te zien, welke verschijnselen zich in den onderbuik opdeden.
Den 28 Julij ontving ik, tot mijn groot genoegen, de tijding, dat onze patiënt ontlasting langs den natuurlijken weg had gehad van zeer verharde drekstoffen; dat de buik thans minder pijnlijk en gespannen was; dat de galbrakingen ophielden, en er dus veel hoop op herstel was. De lijder werd echter zeer door opzetting van winden gekweld, en hiertegen was een geneesmiddel voorgeschreven; de wonde droeg sterk; de lijder bleef nog altijd zwak; hierom werden hem goede bouillons en wijn toegediend, welke tot zijn herstel allernoodzakelijkst waren.
Eindelijk, den 16 Augustus 1827, zag ik voor het laatst den lijder. De wonde was bijna gesloten; de doortogt der drekstoffen hersteld; door de verettering en de werking der opslurpende vaten waren de breukdeelen meer dan drie vierde in volumen verminderd, en de lijder zal wederom in staat zijn, zijn gewoon werk te verrigten.
| |
| |
Over de vraag: hoe heeft de natuur de gemeenschap hersteld tusschen het bovendeel des darmkanaals en dat gedeelte, hetwelk zich onder de breuk bevond, daar toch dat gedeelte, hetwelk in de breukdeelen was bevat, hiervoor verloren was? kan men theoretische gissingen maken; doch dezelve kan niet dan na het overlijden van den man stellig uitgemaakt worden. |
|