Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan eene vruchtbare moeder. Daar legt, o Moeder! in uw' arm Gods liefde op nieuw een wichtje neder: Gij droegt het onder 't hart, zoo warm, En baardet voor den Hemel weder. Geluk! de vruchten van uw' schoot Zijn niet voor de aarde alleen gegeven. Ter prooij' strekke eens de Hel den dood: Het edelste is voor beter leven. Dier wichtjes - welk verschiet, o Vrouw! Is daar de zaligheid beschoren: Want, zoo ze aan één ontvallen zou, Gewis 't werd niet uit u geboren. [pagina 108] [p. 108] Geen Hemel kon voor u bestaan, o Moeder! moest één kind dien derven: De toekomst grijnsde zwart u aan; 't Ware eeuwig lijden, eindloos sterven. o Voel dit, Vrouw! wanneer ge baart. Dat wichtje moge ook struiklen, dwalen, De kiem der deugd blijft toch bewaard, En eenmaal zal zij zegepralen. De Algoede waakt voor elke ziel, Bij 't loeijen van der driften stormen; En door den druk, hoe diep ze ook viel, Moet ze eenmaal zich tot Seraf vormen. Ja, juich dan, als ge op nieuw een wicht, Een roosje uit uwe borst moogt voeden: Zij, die den loop der sterren rigt, De onpeilbre Liefde, zal het hoeden. En dan, als we elken zonneglans Bij aller Bron eens zien verbleeken, Draagt zij gewis den schoonsten krans, Die 't meest van 't heerlijkst ooft mogt kweeken. h. van loghem. Vorige Volgende