Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEigenhandige brief van den onlangs overleden' vermaarden componist Ludwig van Beethoven, onder zijne nagelatene papieren gevondenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 94]
| |
Voor mijne Broeders Karl en ***Ga naar voetnoot(*) Beethoven. m/po! Gij menschen, die mij voor vijandig, norsch of menschenhatend houdt of verklaart, hoezeer verongelijkt ge mij! Gij kent de geheime oorzaak niet van datgene, wat u dus toeschijnt. Mijn hart en zin waren van jongs af aan geopend voor het zacht gevoel der welwillendheid. Tot het verrigten van groote daden voelde ik mij steeds geneigd. Maar bedenkt, dat sinds zes jaren een heillooze toestand mijn deel is. Door onverstandige Geneesheeren verergerd, van jaar tot jaar in de hoop van beterschap te leur gesteld, en ten laatste tot de voorstelling eener aanhoudende kwaal, welker genezing veelligt jaren kan aanhouden of misschien onmogelijk is, gedwongen, met een vurig temperament geboren, zeer geneigd tot gezellige vermaken, moest ik reeds vroeg mij afzonderen, eenzaam mijn leven slijten. Wilde ik somwijlen mij op eens over dit alles heenzetten, o hoe hard werd ik alsdan door verdubbelde treurige ondervinding van mijn gebrekkig gehoor teruggestooten; en toch was het mij niet mogelijk, tot de menschen te zeggen: ‘Spreekt luider, schreeuwt; want ik ben doos.’ Ach! hoe ware het mij ook mogelijk, de zwakheid van een zintuig kenbaar te maken, dat bij mij volkomener dan bij anderen behoorde te zijn; een zintuig, dat ik eens in de hoogste volkomenheid bezat, - in eene volkomenheid, zoo als maar weinigen in mijn vak hetzelve bezitten of bezeten hebben? o! Dat kan ik niet. Daarom vergeest, dat ge mij dáár terug zaagt wijken, waar ik mij zoo gaarne in uw midden had bevonden! Dubbel wee doet mij man ongeluk, dewijl ik daardoor miskend worde. Voor mij bestaat geene ontspanning in gezelschap van menschen, geen belangrijk onderhoud, noch wederzijdsche uitgieting des harten. Bijkans geheel verlaten, mag ik mij, alleen voor zoo verre dringende noodzakelijkheid zulks vordert, met het gezellig verkeer inlaten. Als een verbannene moet ik leven. Ga ik naar een gezelschap, zoo bevangt mij eene benaauwde angstvalligheid, dat men mijnen toestand zal opmerken. Zoo was het dan ook gedurende dit half jaar, dat ik buiten sleet. Door een' verstandigen Arts | |
[pagina 95]
| |
vermaand, mijn gehoor zoo veel mogelijk te sparen, kwam hij inderdaad mijne tegenwoordige natuurlijke gesteldheid voor; hoewel ik, door vurig verlangen naar gezelligheid weggesleept, mij meermalen liet verleiden. Doch welk eene verdemoediging, wanneer iemand naast mij stond, en in de verte eene fluit hoorde, en ik niets hoorde, of iemand den herder hoorde zingen, en ik niets hoorde! Zulke voorvallen bragten mij nabij de vertwijfeling; en weinig ontbrak er aan, of ik zelf had een einde gemaakt aan mijn bestaan. Zij alleen, de Kunst, hield mij terug; en het scheen mij onmogelijk, de wereld te verlaten, vóór ik dat alles hadde voortgebragt, waartoe ik mij geroepen voelde; en zoo verdroeg ik dit ellendig leven, - waarlijk ellendig, met een zoo prikkelbaar ligchaam, dat eene eenigzins schielijke verandering mij uit den besten toestand in den slechtsten kan verplaatsen. Geduld, dus heet zij; haar moet ik thans tot gezellinne kiezen. Wel nu, ik bezit het; duurzaam, hoop ik, zal mijn besluit zijn, het uit te harden, tot dat het der onverbiddelijke Schikgodinnen behaagt, den draad te verbreken. Mogelijk betert het, mogelijk niet; ik ben bereid. Reeds op mijn 28ste levensjaar gedwongen Filozoof te worden, valt niet gemakkelijk, valt den kunstenaar zwaarder dan iemand anders. Godheid! Gij leest in mijn binnenste; Gij kent het; Gij weet, dat menschenliesde en neiging tot weldoen daarin wonen. Menschen! wanneer gij dit eenmaal leest, zoo denkt, dat gij mij onregt hebt aangedaan; en de ongelukkige vertrooste zich, een van zijns gelijken te vinden, die, in spijt van alle hinderpalen der Natuur, nog alles heeft gedaan, wat in zijn vermogen stond, om in de rij van waardige kunstenaars en menschen te worden opgenomen. Gij, mijne Broeders karl en ***, wanneer ik dood ben en Prosessor schmid nog leest, zoo verzoek hem uit mijnen naam, dat hij mijne krankheid beschrijve, en dit geschrist aan mijne ziektegeschiedenis toevoege, opdat ten minste na mijnen dood de wereid zoo veel mogelijk met mij verzoend worde. Tevens verklaar ik u beiden mits dezen tot erfgenamen van mijn gering vermogen (zoo het dien naam mag dragen). Deelt het eerlijk, en verdraagt en helpt elkander. Wat ge mij moogt misdaan hebben, dat, weet gij, is u reeds lang vergeven. U, Broeder karl, dank ik nog in 't bijzonder voor uwe, in den laatsten tijd, mij betoonde verkleesdheid. Mijn wensch is, dat ulieden een beter, zorg- | |
[pagina 96]
| |
vrijer leven, dan mij, ten deel valle. Leidt uwe kinderen op tot deugd; zij alleen kan gelukkig maken, geld niet (ik spreek uit ondervinding); zij was het, die mij ook in ellende heeft opgebeurd; aan haar, benevens mijne kunst, heb ik het te danken, dat ik door geenen zelfmoord mijn leven eindigde. Vaartwel en bemint elkander! Alle mijne vrienden dank ik, inzonderheid Vorst lichnowsky en Professor schmid. De Instrumenten van Vorst l. verlang ik, dat vooral bij éénen uwer mogen bewaard blijven; doch er ontsta deswege geen twist onder u, en wanneer zij u tot iets noodwendigers kunnen dienen, zoo verkoopt ze. Hoe blijde zal ik zijn, bijaldien ik ulieden ook nog in het graf van dienst mogt zijn geweest! 't Is dan gedaan. Met vreugd ga ik den dood te gemoet. Overvalt hij mij echter, vóór dat ik nog gelegenheid heb gehad, alle mijne kunstbekwaamheden te ontwikkelen, zoo komt hij mij, ondanks mijn hard noodlot, nog te vroeg, en ik zou hem wel spader wenschen. Maar ook dan ben ik tevreden. Verlost hij mij niet van een' eindeloos lijdenden toestand? Kome hij dan, wanneer hij wil, ik ga hem moedig tegen. - Vaartwel, en vergeet mij in den dood niet geheel; dat heb ik aan u verdiend, dewijl ik in mijn leven vaak aan u heb gedacht, om u gelukkig te maken, zoo het zijn mogt.
ludwig van beethoven. m/p (L.S.) Heiligenstadt, den 6 Oct. 1802. | |
Voor mijne Broeders Karl en ***, om na mijnen dood te lezen.
|
|