Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over de levensverzekeringen.
| |
[pagina 78]
| |
Nadat de leer der kansrekeningen, waarvan die der verzekeringen een uitvloeisel is, zich meer en meer ontwikkeld had, en door de ondervinding steeds op volmaakter grondslagen was gevestigd, is men begonnen dezelve toe te passen op alle voorwerpen en gebeurtenissen, waarop de onbestendigheid der fortuin haren invloed ten nadeele van 's menschen welvaart konde uitoefenen. Eindelijk hebben zich de verzekeringen niet meer bij uitsluiting tot den handel en het behoud van eigendommen en bezittingen bepaald; maar zelfs het menschelijke leven heeft de aandacht der verzekeraars tot zich getrokken. De wisselvalligheid der welvaart van huisgezinnen, wier bestaan van het leven van eenen enkelen mensch afhankelijk was, bragt natuurlijk op de gedachte, om eenigen waarborg te zoeken tegen den slag, welke dezelve vroeg of laat treffen moest; en zie daar de waarschijnlijke oorsprong van verzekeringen op het menschelijke leven, als een middel, door hetwelk eene zekere geldelijke schadeloosstelling, zoo veel mogelijk tegen armoede of verval waarborgende, verzekerd werd aan hen, die, door het verlies van eenen echtgenoot, vader of steun, zich daarmede te voren onvermijdelijk bedreigd zagen. Eene levensverzekering, of eene verzekering op het leven van een' mensch, is een contract, waarbij de verzekeraar, voor eene zekere somme gelds, geëvenredigd aan de jaren, de gezondheid, het bedrijf en andere omstandigheden van den persoon, wiens leven het onderwerp der verzekering uitmaakt, en te voldoen in ééns of bij jaarlijksche termijnen, zich verbindt, om, na deszelfs dood, aan den persoon, ten wiens voordeele de polis is gesteld, of diens regtverkrijgenden, te betalen eene zekere somme gelds in ééns, of eene daaraan geëvenredigde rente. Het volgt uit den aard der zaak, dat deze som of rente, hoezeer met den inleg, in ééns of bij termijnen betaald, in zekere verhouding staande en daarop berekend, dezelve echter, op zichzelve genomen, verre te boven gaat. De eigenlijke levensverzekeringen kunnen op velerhande en zeer onderscheidene wijzen geschieden, doch schijnen hoofdzakelijk verdeeld te moeten worden in die, welke worden aangegaan voor het geheele leven, en in de zoodanige, waarbij een bepaald tijdstip wordt vastgesteld. In het eerste geval wordt de bepaalde som of rente aan de regthebbenden uitbetaald, na den dood van den verzekerden, | |
[pagina 79]
| |
wanneer die ook moge voorvallen. Bij de laatstgemelde verzekering, daarentegen, komt men overeen, dat die som of rente alleen dàn zal worden voldaan, wanneer de verzekerde persoon vóór zeker vastgesteld tijdstip, of binnen zeker bepaald getal jaren, sterst. Overleeft hij dat tijdstip, alsdan is de verzekeraar van zijne verpligting bevrijd, en hij behoudt den betaalden inleg, of de reeds ontvangene premiën, voor zich. Beide deze verzekeringen kunnen geschieden op het lijf van een' derden, zonder dat zulks eenige verandering veroorzake in den aard of de voorwaarde van het contract. Sommige verzekeringsmaatschappijën gaan echter eene zoodanige overeenkomst niet aan, ten zij de persoon, welke de verzekering neemt, uitdrukkelijk bewijze, dat hij bij het leven, hetwelk hij verlangt te doen verzekeren, een belang heeft, eenigermate geëvenredigd aan de verzekerde som. Men kan almede op twee of meer levens te zamen eene verzekering nemen. Zoo kunnen b.v. twee echtgenooten of vrienden op hunne vereenigde levens eene kapitale som of eene rente doen verzekeren, ten voordeele van den langstlevenden van hen beiden. Tot de levensverzekeringen behooren indirect ook de uitgestelde lijfrenten. Dit is eene soort van contracten, waarbij eene zekere som of rente wordt verzekerd tegen een bepaald tijdstip. Komt de verzekerde persoon vóór hetzelve te overlijden, alsdan is de verzekeraar, met behoud der hem reeds verstrekte gelden, van de uitbetaling der bedongene som of rente ontslagen. Ook dit contract kan op het hoofd van derden genomen, en op verlerhande wijzen toegepast worden. Zoo kan men b.v. aan kinderen, tegen den tijd dat zij de maatschappij zullen intreden, eene zekere somme gelds verzekeren, om hun alsdan te dienen tot het verkrijgen van een bestaan; zoo kunnen weinig bemiddelde ouders aan hunne dochters, tegen den tijd harer huwbaarheid, een zeker uitzet verschaffen. Wanneer men overweegt, dat weldadigheid en overleg karaktertrekken zijn, welke onze natie steeds op de edelste wijze kenschetsten; wanneer men bedenkt, hoe spoedig steeds de spaarzaamheid onzer landgenooten tot eene liefdadige weelde oversloeg, als het er op aankwam om wèl te doen; wanneer men, eindelijk, het aantal van liesdadige inrigtingen gadeslaat, welke van oudsher onder ons gevonden werden, | |
[pagina 80]
| |
het zij ter nuttige opleiding van weezen, of tot verzorging van den behoeftigen ouderdom, - alsdan zal men wel niet kunnen betwijfelen, of maatschappijen van levensverzekering zijn inrigtingen, voor onzen landaard bij uitstek geschikt. De verklaring, welke wij zoo even van de levensverzekeringen gegeven hebben, kan daarenboven ten bewijze dienen, dat derzelver doel nuttig en heilzaam, derzelver strekking prijzenswaardig en zedelijk is. Terwijl gewone lijfrenten en zoogenaamde tontinen, hoezeer dan in sommige gevallen nuttig, meestal en hoofdzakelijk eigen belang ten doel hebben, en maar al te dikwerf het uitvloeisel zijn van een lakenswaardig zelfbejag, worden levensverzekeringen, daarentegen, meestal aangegaan uit zorg voor het aanhoudende welzijn van anderen. Zelss zijn zij voor de meeste menschen slechts verkrijgbaar door opofferingen, van welke deze zelve nimmer de vruchten smaken. Die alles tot zichzelven terugbrengen en eigen genot tot het hoofddoel hunner handelingen hebben gesteld, zullen dus in deze inrigtingen wel niet veel heils zien; maar een zorgvuldig echtgenoot en teeder vader, die zijn huisgezin door eigen arbeid en verdiensten onderhoudt, en vreest, dat een ontijdige dood of andere omstandigheden hem zullen beletten, hetzelve genoegzame middelen van bestaan na te laten, deze zal zich gewis gaarne eenige opofferingen getroosten, ter verkrijging van eenen waarborg, dat zij, die hem lief zijn, ook na zijn afsterven, voor armoede en verval zullen bewaard worden. De zoodanigen zullen jaarlijks gaarne een gedeelte van hunne verdiensten afzonderen, om, het zij de Voorzienigheid hun een lang leven vergunne, het zij dezelve hen vroegtijdig van naauwe betrekkingen afscheide, aan dezen het bezit te verzekeren van eene somme gelds, welke zij misschien op geene andere wijze, met zekerheid, in tijds zullen kunnen opleggen. Het ligt dan in den aard dezer inrigtingen, dat zij bij uitnemendheid dienstig zijn voor de zoodanigen, welke tot den middelstand der maatschappij behooren, wier grootste bezittingen in eigene nijverheid en aanhoudende werkzaamheid bestaan; voor hen, wier inkomen van hun leven afhankelijk, en meestal niet groot genoeg is, om, bij de wisselvalligheid van hetzelve, eene andere wijze van verzorging hunner nablijvenden toe te laten. Hier mogen wij ook de geestelijkheid noemen; hen, die in krijgsdienst zijn; stedelijke of lands-amb- | |
[pagina 81]
| |
tenaren, en zoo vele anderen, voor wier weduwen of kinderen wel reeds eenigermate, door het inhouden van een gedeelte hunner bezoldiging, of langs andere wegen, gezorgd wordt, doch meestal niet in die mate, dat het nagelaten huisgezin, immers wanneer het maar eenigzins uitgebreid is, daardoor alleen, naar den stand, welken het in de maatschappij bekleedt, kan blijven voortleven. Vooral, echter, moet men hier aan het groot getal denken van diegenen, welke, zonder het bezit van kapitalen, van den handel hun bestaan erlangen, en aan eene menigte lieden, die door de uitoefening van eenig ambacht hun gezin verzorgen: want de zoodanigen missen voor hunne nablijvenden zelfs den geringen steun, waarvan wij zoo even gewaagden. Levensverzekeringen zijn ook voor hem nuttig, die met de zijnen van een vruchtgebruik bestaat, hetwelk bij zijn' dood ophoudt, of voor iemand, welke genot heeft van eene lijfrente op het leven van een ander. Zij kunnen den eerlijken schuldenaar dienen, die wanhoopt, zekere schuld, door zijne spaarzaamheid, bij zijn leven ooit geheel te kunnen aflossen. En meer voorbeelden zullen wij hier wel niet behoeven bij te voegen. Na het gezegde zullen zoo vele standen en omstandigheden, als buiten de opgenoemde bestaan, hier ligtelijk hunne plaats vinden, en de verschillende soorten van levensverzekering op hunne nooden weten toe te passen. Natuurlijk zal voor hen, met wier belangen de onderwerpelijke inrigtingen strooken, en juist daarom, de eerste bedenking zijn, of de beginselen en berekeningen, waarop de theorie der levensverzekeringen gegrondvest is, met de noodige juistheid bepaald zijn, en of de kansrekening, op het menschelijke leven toegepast, reeds tot genoegzame volmaaktheid is gebragt, om den verzekerden een' volledigen waarborg op te leveren voor de doelmatigheid en zekerheid der contracten zelve, en voor de innerlijke deugdelijkheid der inrigtingen, welke daartoe de gelegenheid aanbieden. Deze toch zijn in de eerste plaats afhankelijk van de juistheid der theorie, welke zij tot grondslag hunner werkzaamheden hebben aangenomen. De pogingen, zoo het schijnt, allereerst en vooral van Hollandsche geleerden, opgevolgd door die van vele andere in Engeland, Frankrijk, Zweden en Duitschland, en de ondervinding, verkregen door het toepassen hunner waarnemingen en theoriën bij de verschillende inrigtingen van levensver- | |
[pagina 82]
| |
zekering, reeds sedert den jare 1706, vooral in Engeland, bestaande, mogen, op gezag van deskundigen, met grond doen verzekeren, dat de wetenschap in dit vak eene genoegzame hoogte heeft bereikt, om daarop, met vertrouwen, speculatiën in werking te brengen. Door de aanhoudende waarnemingen, gedaan en aangewend op verschillende plaatsen, en gekuischt door eene langdurige ondervinding, bestaat thans geenszins zoo veel zwarigheid meer, als men er te voren in vond, om, naar goede gronden van waarschijnlijkheid, den vermoedelijken aanstaanden duur des menschelijken levens, voor iedere kunne en op ieder tijdstip van hetzelve, te bepalen, en diensvolgens te berekenen, welke somme gelds, in ééns of, het leven gedurende, bij jaarlijksche termijnen betaald wordende, gelijk staat met de som, welke men op zijn eigen leven, of dat van een ander, verlangt te verzekeren. Onderscheidene geleerden, namelijk, hebben, gedurende een zeker aantal jaren, en op bepaalde plaatsen of districten van meerdere of mindere uitgestrektheid, onderzoek gedaan naar het getal en de kunne dergenen, welke aldaar, op de verschillende tijdperken des menschelijken levens, jaarlijks kwamen te overlijden. De vergelijking der tabellen, waarin zij den uitslag hunner nasporingen hebben opgeteekend, heeft stellig bewezen, dat de onzekerheid van den duur des levens, waar, voor zoo veel iederen mensch afzonderlijk aangaat, geenszins plaats heeft omtrent eene zamengenomene menigte. Men heeft daaruit de overtuiging verkregen, niet alleen dat de sterfte, over zekere aanmerkelijke bevolking, altijd nagenoeg dezelfde grootte bereikt en jaarlijks slechts een gering onderscheid oplevert, maar ook dat het getal dergenen, welke b.v. op de hoofdtijdperken des menschelijken levens, ja op al de verschillende jaren van hetzelve, overlijden, zich, in het groot genomen, steeds gelijk blijft, en dat het verschil zelden meer dan een zeer gering onderdeel bedraagt. En ook dit verschil vermindert steeds, naar mate men de schaal zijner waarnemingen uitbreidt. Wanneer men, eindelijk, van eene zekere bevolking daarenboven ook die standen en levensjaren aszondert, welke het meeste aan de wisselvalligheid en onzekerheid des levens zijn blootgesteld, alsdan maakt het onderscheid in het getal der stervenden zelfs geen noemenswaardig gedeelte meer uit. Niettegenstaande de waarheid dezer opmerking, moeten echter de waarnemingen over de sterste, bij iedere natie as- | |
[pagina 83]
| |
zonderlijk, naar gelange van de luchtstreek, leefwijze, het bedrijf der inwoners, en wat al verder op den levensduur eenigen invloed uitoefent, op eene even groote bevolking gedaan, noodwendig eene verschillende uitkomst opleveren, zoo wel in het getal der stervenden, als omtrent de kunne waarvan, en den leeftijd, waarop, bij ieder volk, het grootste of geringste getal menschen overlijdt. Hieruit volgt, dat de berekeningen der maatschappijen van levensverzekering het naauwkeurigst en billijkst zullen zijn, indien zij tot grondslag hebben sterftafels, opgemaakt over het land zelf, waarin die inrigtingen gevestigd zijn, en waaruit dus de grootste deelneming voortkomen moet. Ofschoon het nu eene zeer moeijelijke zaak moge zijn, dergelijke naauwkeurige sterstasels op te maken of te bekomen, zoo schijnt die zwarigheid evenwel voor onze landgenooten minder, dan voor eenige andere natie, te bestaan. Het is althans uitgemaakt, dat de maatschappijen van levensverzekering in geen land betere gelegenheid hebben gehad, dan in het onze, om hare berekeningen op vaste en hechte grondslagen, dat is, op juiste en naauwkeurige sterftafelen, te vestigen. In Holland toch is niet alleen de meeste, maar ook de meest aanhoudende zorg daaraan toegewijd, en ons vaderland schijnt, zelfs met toestemming der Engelschen, de eere toe te komen van het eerste wetenschappelijke onderzoek naar de ware beginselen en berekeningen, waarop levensverzekeringen behooren te worden gevestigd. Nadat de geleerde jan hudden daarin zelfs vroeger met vrucht was voorgegaan, verscheen reeds in den jare 1671 een werk van den beroemden Raadpensionaris de witt, over de waardij van Lijfrenten in proportie van Losrenten. Vooral maakten zich, een' geruimen tijd naderhand, nicolaas struyck en willem kersseboom zeer verdienstelijk, de eerste door het uitgeven van zijne Uitrekening van de Lijfrenten en Gissingen over den staat van het menschelijke geslacht, beide in 1740, en zijne Nadere Ontdekkingen dienaangaande in 1753; de laatste door zijne Proeven van Politique Rekenkunde, uitgegeven te 's Gravenhage, 1748. Terwijl verdere dergelijke nasporingen alhier niet werden nagelaten, bekwam men ook gelegenheid, om zich de vrucht van het onderzoek, door vreemden in andere landen aangewend, ten nutte te maken. Zoo zijn b.v. de sterftafels, in Engeland over de bewoners van Carlisle en Northampton opgemaakt, vooral de laatste, in Europa sinds lang met lof be- | |
[pagina 84]
| |
kend; zoo heeft over Frankrijks bevolking de geleerde du villard, volgens het oordeel van deskundigen, uitmuntende tafels medegedeeld; en ook die van wargentin, in 1776 te Stokholm gedrukt, omvatten de geheele bevolking van Zweden, en worden door bevoegde beoordeelaars zeer geprezen. Omtrent den staat der bevolking en deszelfs verschillende wijzigingen, in Nederland zelf, hebben de laatste jaren inzonderheid nieuwe en belangrijke narigten bekend doen worden. De Heer a. quetelet, welke reeds vroeger zijnen arbeid in dat vak van tijd tot tijd had algemeen gemaakt, heeft deszelfs uitkomsten, met vele nieuwe aanmerkingen verrijkt, in het jaar 1827 uitgegeven te Brussel, onder den titel van Recherches sur la population, les naissances, les décès etc. dans le Royaume des Pays-bas, ook te vinden in de Mémoires de l'Académie Royale de Bruxelles, tome VI. Evenzeer zullen ook de werkzaamheden van de Commissie tot de Statistiek, op last van Z.M. den Koning te Brussel gevestigd, en voor de Nederlandsche maatschappijen van levensverzekering van het uiterste gewigt, tot volmaking van derzelver berekeningen uitnemend dienstbaar kunnen gemaakt worden. Derzelver aanvankelijke officiéle opgaven van den staat der bevolking van ons land, en van daarop gebouwde waarnemingen, zagen onlangs te Brussel het licht, onder den titel van Statistique Nationale, uitgegeven door en met aanmerkingen van edouard smits, Secretaris der gemelde Commissie. De' zwarigheid, met welke de eerste oprigters van maatschappijen van levensverzekering te kampen hadden, om op goede gronden den vermoedelijken duur en de kansen van het menschelijke leven te bepalen, kan men alzoo, hoezeer ook daarin veel ter volmaking overig zijn moge, ten sterkste verminderd achten. Wat de wetenschap aangaat, om van de eenmaal aangenomene en vooronderstelde lengte van het leven de juiste regelen af te leiden, volgens welke de onderscheidene levensverzekeringen, met billijkheid voor den verzekerden en zonder roekeloosheid van den verzekeraar, behooren te geschieden, men houdt het er voor, dat deze thans een' grooten graad van volmaaktheid heeft bereikt. Te dezen opzigte hebben zich vooral de Engelsche geleerden zeer verdienstelijk gemaakt. Voor de zoodanigen, welke geene mathematische kundig- | |
[pagina 85]
| |
heden bezitten, heeft de Heer j.b. juvigny, in een werkje, getiteld: Coup d'oeil sur les Assurances sur la vie des hommes, quatr. Edit., Paris 1825, de uitkomsten van de toepassing dier wetenschap op de sterftafelen, onzes inziens, met zeer weinige woorden zeer duidelijk uitgedrukt. Het grondbeginsel is, zegt hij, dat al de verzekerden van dezelfde jaren betalen, alsof zij allen zekeren bepaalden gemiddelden ouderdom zouden bereiken. Alsdan verliest de maatschappij, wel is waar, bij de uitgestelde lijfrenten, op al de verzekerden, wier leven zich verder dan dit gemiddeld tijdstip uitstrekt; maar van den anderen kant wordt zij voor dit verlies schadeloos gesteld door den ontijdigen dood van al de verzekerden, welke dat tijdstip niet bereiken, en daardoor hunnen inzet en deszelfs opeengestapelde intressen ten voordeele der nablijvenden overlaten. Bij de eigenlijk gezegde en gewone levensverzekeringen, daarentegen, verliest de maatschappij, van den eenen kant, door den vroegen dood van die verzekerden, welke komen te overlijden vóór den gemiddelden levenstijd, die aan de berekening der verzekering heeft ten grondslag verstrekt; doch, van den anderen kant, wordt zij schadeloos gesteld door den langeren levensloop van hen, welke dat tijdstip overleven, omdat deze haar diensvolgens, gedurende een grooter aantal jaren, premiën betalen, of omdat de kapitalen, welke zij in ééns hebben gestort, des te langer te haren voordeele uit de intressen aangroeijen. Men kan dus met alle vertrouwen vaststellen, dat, in eene goed ingerigte maatschappij van levensverzekering, de verliezen, voortspruitende uit den dood van hen, welke ontijdig sterven, worden vergoed door de voordeelen, aangebragt door diegenen, welke den gemiddelden termijn overleven, en omgekeerd. Uit het zoo even gezegde kan men mede opmaken, waaraan het dikwijls vrij aanmerkelijke verschil is toe te schrijven, hetwelk bestaat in de prijzen of premiën, waarvoor sommige verzekeringsmaatschappijen haren waarborg aanbieden. Het ontspruit, namelijk, uit het verschil van de sterftafels, van den duur en van de kansen des menschelijken levens, welke zij tot grondslag harer berekeningen aannemen, en uit de meerdere of mindere juistheid en volmaaktheid dier grondslagen en berekeningen zelve. Ieder ziet ligtelijk in, welke wijzigingen kundigheden en goede trouw onder deze twee opzigten aan de bepaling der | |
[pagina 86]
| |
premiën kunnen toebrengen; en hieruit volgt mede, dat voor hen, welke zich, ten beste hunner nablijvenden, de opoffering laten welgevallen, waarmede de levensverzekeringen, immers altijd eenigermate, vergezeld gaan, de meest goedkoope maatschappijen, en die, welke het gemakkelijkst contracten aangaan, geenszins altijd de aanbevelingwaardigste zijn. Het voorbeeld van Engeland kan dit leeren. Gelijk in zoo vele andere ondernemingen, is aldaar ook in die ter levensverzekering, gedurende de laatste jaren, een zoodanige naijver en wedstrijd ontstaan, dat men bij vele derzelven voor zeer geringe premiën aanmerkelijke kapitalen op zijn leven konde doen verzekeren, terwijl ten opzigte van den persoon en de omstandigheden des verzekerden de meestmogelijke oogluiking plaats vond. Doch welk is het gevolg geweest van deze strafbare pogingen om zich zaken te verschaffen? Dat men zich in den beginne wel in het bezit eener ruime kas heeft bevonden; maar dat na eenig tijdsverloop, bij het toenemen der rentetrekkers en het opeischen der verzekerde hoosdsommen, de middelen dier vereenigingen dermate zijn uitgeput geworden, dat zij, weinige jaren na hare oprigting, hare werkzaamheden hebben moeten staken. Zoo moesten dan de verzekerden, geheel of gedeeltelijk, niet alleen zichzelven verstoken zien van de vruchten hunner jaarlijksche ontberingen; maar ook ten opzigte van hen, voor welke zij zich dezelve hadden getroost, hebben zij hun doel niet mogen bereiken. Teregt werd dus in de Edinburgh Review, March 1827, aangemerkt, dat eene volmaakte zekerheid de onmisbare voorwaarde van dergelijke overeenkomsten zijn moet, omdat de contracten, welke men met maatschappijen van levensverzekering aangaat, niet alleen voor een jaar of tot een bepaald tijdstip, maar ook en meestal voor een' onbepaalden tijd worden getroffen; omdat verscheidene van dezelve misschien eerst over eene halve eeuw, en ten voordeele eens anderen geslachts, behoeven te worden opgevolgd. Men zal daarom voorzigtig handelen, door, bij het nemen eener levensverzekering, meer te zien op de soliditeit der maatschappij, met welke men het contract sluit, dan op eenig verschil in de premie, meestal op zichzelve van weinig aanbelang, en dikwijls van den grootsten invloed op den goeden uitslag onzer bedoelingen. Men vindt thans maatschappijen van levensverzekering in Petersburg, Berlijn, Hamburg, Elberfeld, Frankrijk, Dene- | |
[pagina 87]
| |
marken, en vooral in Engeland. Zelfs zijn er eenige opgerigt in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. In Italië en Zwitserland schijnen de daartoe aangewende pogingen niet metden gewenschten uitslag bekroond te zijn. In Engeland, hetwelk tusschen de 40 en 50 inrigtingen van dien aard bezit, rangschikt men dezelve in drie soorten. De maatschappijen, toebehoorende aan aandeelhouders, tusschen welke de winsten worden gedeeld, (Proprietary Companies.) Die van onderlinge levensverzekering, waarin de verzekerden, bij onderlingen waarborg, zelve de voordeelen genieten. De gemengde maatschappijen, mede op een door aandeelhouders bijeengebragt fonds gevestigd, doch welke ook een zeker gedeelte der winsten aan de verzekerden uitkeeren. Daar in het vroeger genoemde Engelsche maandwerk eene vrij uitvoerige opgave en beoordeeling van den aard, de verdiensten en de voordeelen dezer verschillende inrigtingen gevonden wordt, en de maatschappijen, welke zich in ons land uitsluitend of hoofdzakelijk met levensverzekeringen bezig houden, alle tot de eerste soort behooren, zullen wij ons hier van eene nadere beschouwing derzelven onthouden. Wij outveinzen echter geenszins, dat wij aan de maatschappijen, toebehoorende aan houders van op naam gestelde aandeelen, de voorkeur geven, dewijl zij den verzekerden een' stelligen waarborg aanbieden, welken de maatschappijen van onderlinge verzekering ten eenemale missen, en boven de gemengde uitmunten door eene veel eenvoudiger inrigting en administratie. Maatschappijen van onderlingen waarborg toch staan er steeds aan bloot, dat de deeinemers, bij eene, uit den aard der zaak, steeds toenemende vermeerdering van uitkeeringen en daaruit voortvloeijende verhooging der bijdragen, zich, door het terughouden daarvan, aan het deelgenootschap onttrekken, als wanneer de maatschappij tegenover hare verbindtenissen blijst, alleen geschraagd door haar wisselvallig en bekrompen fonds. In de gemengde maatschappijen wordt het aandeel in de winsten, aan de verzekerden toegestaan, natuurlijkerwijze door henzelven verstrekt en gedragen; en dus ware het veel eenvoudiger, de premiën zoo veel lager te stellen. Daarenboven zijn echter die bijdragen meestal niet hooger dan die van eenvoudige eigenaarsmaatschappijen, en men moet dus vreezen voor den nadeeligen invloed, welken deze voorwaarde kan uitoefenen op de soliditeit van het sonds. | |
[pagina 88]
| |
Eene korte opgave der Nederlandsche maatschappijen, welke zich uitsluitend of ten deele op het aangaan van levensverzekeringen toeleggen, besluite deze schets. De Hollandsche Societeit van Levensverzekeringen was de eerste instelling van dien aard hier te lande. Zij werd in den jare 1807 te Amsterdam opgerigt door antoni hartsen, cornzn., en wordt thans door deszelfs broeder jacob hartsen, als Directeur, en de Heeren j. fock, w. willink, junr., Mr. j. teysset en j.h. luden, als Commissarissen, bestuurd. De werkzaamheden dezer maatschappij, welke mede hoofdsommen op lijfrenten aanneemt, worden gewaarborgd door een kapitaal van een millioen guldens, en strekken zich uit tot het sluiten van contracten, op levenskansen gegrond, van welken aard die ook zijn mogen. Men kan bij dezelve tot f 25000 op één hoofd doen verzekeren; en tot aanbeveling harer berekeningen mag gezegd worden, dat zij aan het onderzoek en oordeel van onzen onvergetelijken van swinden onderworpen en met diens overleg gewijzigd zijn, eer men dezelve onder de oogen van het algemeen heeft gebragt. Korten tijd na de vestiging van deze instelling, en wel op 25 Februarij 1808, werd, onder het bestuur van de Heeren hendrik croese, edzn. en theodorus zuyderhoff, mede te Amsterdam, opgerigt de Hollandsche Branden Levensverzekering-Societeit, waarin thans de Heeren s. labouchère, j.j. valckenier van de poll en j. hodshon Commissarissen zijn. Deze Societeit, welke zich vooral op brand-assurantie scheen te willen toeleggen, werd mede op een kapitaal van een millioen guldens ingerigt, en gaf daarenboven berigten uit, welke met die van de eerstgenoemde maatschappij, zoo wel wat den inhoud aangaat, als in druk en uiterlijken vorm, de volmaaktste overeenkomst opleverden. Men heeft ons gezegd, dat zij echter, hare binnenlandsche verzekeringen bij f 5000 op één hoofd bepalende, dezelve niet uitstrekt tot personen, welke zich naar Oost- of West-Indië begeven; terwijl, eindelijk, het aannemen van hoofdsommen tot uitkeering van lijfrenten niet onder den kring harer bemoeijingen valt. Gedurende een' geruimen tijd bleven deze twee inrigtingen zonder mededingsters, toen in den jare 1823 alhier eene derde werd aangekondigd, onder den titel van Nederlandsche Algemeene Levensverzekering-Compagnie. Derzelver Oprigters | |
[pagina 89]
| |
en Directeuren zijn de Heeren her manus meijer-cluwen en pierre guy de coral, en Commissarissen de Heeren Mr. p.a. brugmans en j. portielje. Het fonds kan, volgens het plan bij de oprigting, uiterlijk op f 500,000 gebragt worden, doch schijnt met eene mindere som gevestigd te zijn. Zij sluit mede contracten voor zeereizen, en verzekert, volgens hare berigten, alle levenskansen; doch, zoo wij vernemen, althans niet hooger dan de Societeit van de Heeren croese en zuyderhoff. Zij neemt hoofdsommen aan, om dadelijk lijfrenten te betalen. De Compagnie d'Assurances générales sur la vie, les fonds dotaux et les survivances, in 1824 te Brussel opgerigt, verschilt in haar bestuur eenigermate van de voorgaande inrigtingen. Hetzelve bestaat, namelijk, uit een' Agent général, den Heer j.a. coghen, en eenen Raad van Administratie, zamengesteld uit acht leden, wier namen en aandeel in het bestuur in de berigten en statuten van die maatschappij worden opgegeven. Het kapitaal kan gebragt worden op een millioen guldens; doch de maatschappij is aanvankelijk ingerigt op f 600,000Ga naar voetnoot(*). De werkzaamheden omvatten alle soorten van levensverzekeringen, en deze zullen, volgens de statuten, mogen gebragt worden tot f 50,000 op één sterflijf. Wij betwijfelen echter, of zij vooralsnog zoo hooge sommen zoude aannemen. De Maatschappij van opklimmende Jaarrenten of Tontine, enz. in den jare 1827 te Rotterdam gevestigd, en onder toevoorzigt van de Heeren Mrs. van der duyn van maasdam, collot d'escury van heinenoord en bichon van ijsselmonde, bestuurd wordende door de Heeren nozeman en van der looy, als Directeuren, heeft mede eene harer afdeelingen aan levensverzekering gewijd, doch op den voet van onderlingen waarborg en veel | |
[pagina 90]
| |
meer beperkt dan de bovengenoemde maatschappijen, gelijk uit hare statuten blijkt. Eindelijk is onlangs te Brussel eene dergelijke vereeniging aangekondigd, onder den naam van Société de l'Union Belge et Etrangère, waarborgende brandschade aan roerende en onroerende goederen, hebbende eene spaarkas (caisse d'épargne et d'accumulation) en zich mede met levensverzekeringen bezigende. Het kapitaal dezer maatschappij zal, volgens de berigten, moeten bestaan uit niet minder dan vijftien millioen guldens, waarop voorloopig door de deelnemers of actiehouders één millioen honderd vijf-en-twintig duizend guldens zal moeten worden gestort. De Directie, bestaande uit Commissarissen, Administrateurs, Auditeurs, enz. heeft tot permanenten Administrateur den Heer eduardus mary. Aan de verzekerden een aandeel in de winsten toekennende van ten minste 20 pCt., schijnt zij tot de gemengde maatschappijen te behooren, en althans f 10,000 op één hoofd te zullen verzekeren, hoezeer in de berigten geen maximum wordt opgegeven. Wij weten niet, in hoeverre deze maatschappij reeds een gevestigd bestaan heeft verkregen; doch de voortreffelijkheid harer inrigting en de aanmerkelijke voordeelen, welke zij zal opleveren, worden door haarzelve zoo wegslepend afgeschilderd, dat wij daaromtrent liefst verwijzen naar hare berigten, waarvan de lectuur inderdaad vermakelijk is. Om den aard der opgenoemde maatschappijen naauwkeuriger te doen kennen, hebben wij bij derzelver vermelding de hoogste hoosdsommen opgegeven, welke zij gezegd worden op één hoofd te verzekeren. Deze en dergelijke bepalingen zijn echter meer huishoudelijk, en worden in de berigten meestal niet gevonden; zoodat daaromtrent zeer mogelijk veranderingen, wijzigingen of uitzonderingen kunnen plaats hebben, welke ons onbekend zijn. Men zal dan ook, ter verkrijging van dergelijke opgaven, zich het best tot die maatschappijen zelve wenden. |
|