Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
20sten van Oogstmaand 1672, door wagenaar gegeven, eene loffelijke melding wordt gemaakt aangaande het bedrijf van den Advocaat theophilus naeranus, en zekeren Schoenlapper, die, uit loutere liefde tot de vermoorde Broeders, de dienaars van Heere joan, den Heer van Zwijndrecht (den zwager) en den Heer Rekenmeester de witt (den vader) bijstonden in het afnemen van de mishandelde lijkenGa naar voetnoot(*), en dat dit verhaal van liefde hier, bij het vermelden van zoo vele blijken van haat, vooral hoogelijk behaagt, gelijk eene bloem zoude doen, welke gevonden werd op een groot veld vol distelen. Minder bekend zal het zeker zijn, dat een onzer Geleerden, (zoo ik meen Mr. m. temminck) vóór eenige jaren, in het Genootschap Concordiâ et Libertate, te Amsterdam, eene Lofrede heeft gehouden op den onbekenden Schoenlapper, en dat deze man daarbij is voorgedragen als eene der edelste daden bedreven te hebben, waarvan onze Geschiedenis gewaagt, door ongevergd zijne opregte dankbaarheid te bewijzen aan gevallene Grooten, zonder het gevaar te ontzien, hetwelk hem konde overkomen van de zijde van het gemeen, waaronder hij dagelijks verkeerde, en hetwelk hem om geene reden zoude behoeven te ontzien; en wel in dien nacht en in dien tijd, dat de woede van dat gemeen nog gaande en in den hoogsten graad verhit was. Meermalen heb ik nagedacht over het groote en edele van het bedrijf van dezen Schoenlapper, en ik beklaagde mij wel eens, dat men zijnen naam niet kende, welke waarschijnlijk door de stellers van de berigtenGa naar voetnoot(†), waaruit wagenaar de zijne heeft ontleend, verzwegen is, ten einde den man niet aan onverdiend leed uit wrevel en wraakzucht bloot te stellen; terwijl het door het bijvoegen van het woord zekere genoegzaam blijkt, dat de man destijds wel onder zijne stadgenooten bekend was. Onlangs iets naziende in een' band met adversaria, of aanteekeningen van allerlei aard, door een' onbekenden met | |
[pagina 37]
| |
eene loopende hand voor zichzelven ten papiere gebragt, van om rent den jare 1680 tot 1700 of iets later, welke door mij in 1803 of 1804 op eene auctie in 's Gravenhage is gekocht en sedert vele jaren ter zijde was gelegd, vond ik daarin het volgende vermeld, op het woord Schoenlapper: ‘De Schoenlapper, welcke, in de nacht na 20 Augustus 1672, de lijken van de Heeren Gebroeders de witt van den paal van het groene soodje hielp afnemen en naar huis brengen, heette thomas rijswijck. Hij woonde in het achterom, en had zijn pothuis in het wijd-achterom. Hij is later naar Dordt verhuisd.’ Dit berigt kwam mij van genoegzaam belang voor, om hetzelve in het een of ander blad mede te deelen, en ik zend het aan U, M.M.H.H., met verzoek om het in een der eerste nommers van uw Tijdschrift te plaatsen. Ik heb, behalve het gemelde, niets aangaande den man kunnen opsporen. Waarschijnlijk heeft hij den Haag moeten ruimen, en misschien heeft hij erkentenis gevonden bij de kinderen of naastbestaanden van de ongelukkigen, jegens wie hij zulk eene ongemeene trouwhartigheid uit loutere liefde had doen blijken. Ik ben met hoogachting
Uw Ed. D.W. Dienaar
jacoeusscheltema. Utrecht, den 13 Dec. 1827. |
|