| |
De Heerschappij der Turken in Europa, naar het Engelsch van Lord John Russel. Te Leeuwarden, bij Steenbergen van Goor. In gr. 8vo. 108 Bl. f 1-:
J.A. Oostkamp, korte geschied- en aardrijkskundige Beschrijving van het tegenwoordige Europisch Turkije, ten dienste van Couranten-lezers. Tweede vermeerderde Druk. Met een Landkaartje van het Tooneel des tegenwoordigen Oorlogs. Te Zwolle, bij J.L. Zeehuisen. In gr. 8vo. 48 Bl. f :-90.
Het Turksche Rijk, deszelfs verschillende bevolking, bestaanmiddelen, zeden enz. aardrijks- en staatkundig beschouwd, ter opheldering van het aldaar gebeurde, door een' Nederlander. Te Delft, bij B. Bruins, en te Amsterdam, bij T.B. Groebe. In gr. 8vo. 104 Bl. f :-90.
De worstelstrijd der Grieken tegen hunne overheerschers
| |
| |
blijft, hoe men over denzelven ook denken moge, ook voor ons Nederlanders zeer belangrijk. Aan den eenen kant zien wij een volk, dat, geheel vreemd van het overige Europa in zeden en wijze van Godsvereering, zich van eene der bekoorlijkste streken van dat werelddeel heeft meester gemaakt, en, aldaar geheel volgens eigene instellingen en gewoonten levende, nog altoos het hoofd aan hunne vijanden blijft bieden. Aan de andere zijde staat het geringe overschot van een, meer door eigene verdeeldheid, dan door het geweld hunner vijanden, gevallen volk, dat onder geheel vreemde wetten en gewoonten heeft moeten bukken, en thans het juk van hunne overheerschers tracht af te schudden; terwijl de groote natiën van Europa zich voor hetzelve schijnen in de bres te stellen, Russische legers, zoo wel in Azië als in Europa, bereids op den Turkschen bodem aanmerkelijke vorderingen hebben gemaakt, en eene Fransche legerafdeeling in Morea geland is, om de Egyptische krijgsmagt van daar te verdrijven.
Het natuurlijk gevoel van mededoogen voor onderdrukten is, zonder nader onderzoek, bij velen genoegzaam, om den Grieken en hunnen vrienden alles goeds, den Turken daarentegen de nederlaag toe te wenschen. Gelukkig wordt ook door dit gevoel en bij deze onkunde de goede zaak almede bevorderd.
Ten einde den loop der gebeurtenissen in die streken te volgen, is het werkelijk voor zeer velen eene behoeste, van naderbij te worden bekend gemaakt met de volken en landen, welke daarin betrokken zijn; en de drie werkjes, hier aangekondigd, zullen gewis met genoegen worden ontvangen; terwijl derzelver verschillende strekking eene vergelijking niet overtollig maakt.
No. 1 is in eenen vloeijenden stijl overgezet, en laat zich aangenaam lezen; zijnde van eenen bespiegelenden aard, en minder ingerigt om de berigten van de bewegingen der legers duidelijk te maken, dan wel om over den aard en toestand der Turken licht te verschaffen. Wij vinden hier vooreerst een vlugtig tafereel van de verovering van Konstantinopel door mahomed II en deszelfs gevolgen in den val van Athene en Morea, wier Vorsten zelve de Turksche wapenen binnenriepen; voorts eene karakterschets van mahomed II, en eene lijst der landen, welke vóór en na door de Turken werden overheerd. De Schrijver gaat vervolgens over tot het
| |
| |
onderzoek van den aard der Turken, en is op bl. 27 en 30 eenigermate met zichzelven in tegenspraak. De oorzaken hunner overwinningen worden gezocht in de gemeenschappelijke Godsdienst, waardoor zij in eenen hoogen graad werden opgewonden, in hunne eenvoudigheid, orde en tucht, en in de laauwheid van het Grieksche rijk, dat door eenen enkelen schok moest ineenstorten. De staatkundige instellingen der Turken worden geschetst, als op eene militaire en godsdienstige geestdrift gegrond. De Schrijver geeft een denkbeeld van het ligchaam der Ulema's, of Wet- en Schriftgeleerden, en van het binnenlandsch bestuur, en hangt een zwart tafereel op van den toestand van het Turksche volk, en vooral der Grieken, welke, als een veracht menschenras, aan vele verguizingen der Turken blootstaan. - De oorzaken, welke den voortgang der Turken hebben gestuit, vindt de Schrijver in hunne verweekelijking, in den voortgang in beschaving der omringende volken, en in de uitvinding van het buskruid; terwijl zij in denzelfden toestand van onwetendheid bleven stilstaan, voornamelijk, zegt de Schrijver, bl. 98, ‘omdat zij tot een volk behooren, hetwelk vreemd van allen zin voor letterkunde was, en geen lust tot eenig streven naar vordering in kunsten bezat,’ en uit hoofde van het onbeperkte Despotismus, als eene bekende oorzaak van barbaarschheid. Dit Despotismus wordt door den Schrijver gedeeltelijk toegeschreven aan het klimaat, maar vooral aan het gemis van een' adelstand, als tegenwigt der regering; terwijl hij besluit met de aanmerking, dat de Turken zich tot heden toe hebben staande gehouden door hunne dweepzucht, als een' voornamen prikkel tot verachting van alle gevaar, doch welke hun echter belet, genoegzame vorderingen in de krijgskunde te maken; zoodat zij eindelijk geheel ten onder
geraken moeten.
No. 2 en 3, uit een geheel ander oogpunt geschreven, komen in bestemming met elkander genoegzaam overeen, om eene regtstreeksche vergelijking toe te laten.
De uitwendige voordeelen van No. 2 zijn: het voeren van des Schrijvers naam, hetwelk bij velen genoegzaam is, om de goed- of afkeuring te bepalen; alsmede een kaartje van het tooneel des oorlogs; maar welk eene kaart! - in waarheid weinig meer dan eene eenigzins gefatsoeneerde vuilgele vlek op het papier; Schumla staat er met de pen op aangeteekend.
| |
| |
Daarentegen heeft No. 3 het voordeel, ook het Aziatisch Turkije te behandelen, alwaar mede gestreden wordt; en ingerigt te zijn tot gebruik nevens de uitvoerige kaart van het tooneel des oorlogs, door van baarsel.
No. 2 geeft ons, na eene korte inleiding, schetsen van de Grieken, Turken en Russen. Bij de eersten klimt de Schrijver op tot javan, den kleinzoon van noach; voert deszelfs nakroost, met een' luchtigen sprong, van Natolië in Europa; en daar staat het bloeijende volk, dat, niettegenstaande de aanzienlijke plaats, welke het onder de veelvermogende wereldvolken behoudt, onder de Romeinen moet bukken. Van de verdeeling van het Romeinsche rijk springt de Schrijver over op de inneming van Konstantinopel, en laat de Grieken zuchten onder het knellende juk der Turken. Nu sinds ruim twintig jaren beginnen zij zich weder op eenige beschaving toe te leggen.
Zonderling moet het elken onpartijdigen toeschijnen, dat er in alle werken, die maar eenigzins ten voordeele der Grieken spreken, geene melding gemaakt wordt van het eigenlijke Grieksche rijk; of zou de geschiedenis daarvan ook een hinderpaal geacht worden in het opwekken der geestdrift voor het, te dien tijde, geenszins achtingwaardige volk?
De Turken zijn, zegt oostkamp, een woest volk, dat bijna niets deed dan veroveringen maken, Christenen en Heidenen verdelgen, en menschen in slavernij wegvoeren. Als getuige der wreedheid van bajazet, geeft de Schrijver, in eene noot, een' muur te philadelphia op, van 1800 voet lang, in 1392 van louter Christen-beenderen gesticht!!! - Gelukkig zal Keizer nicolaas, waarschijnlijk, het overwigt zijner magt op de Turken laten drukken. - Van de geaardheid der Turken weet oostkamp niet veel loffelijks te melden; de nieuwe geschied- en aardrijkskundigen verheffen, volgens oostkamp, dat volk te hoog.
Voorts krijgen wij eene optelling van kapen, golven, straten, provinciën en steden, welke zeer goed overeenkomt met hetgeen in andere aardrijkskundige boeken wordt geleerd, behoudens eenige geringe afwijkingen.
Wanneer men leest, dat aan menig' boer, het geheele jaar door, 300 a 400 guldens belasting door de regering afgeperst wordt, zou men geneigd zijn te gelooven, dat de 10,000,000 inwoners gezamenlijk meer dan 30 millioenen guldens zouden opbrengen; hetwelk intusschen met de opgave van russel zeer goed overeenkomt.
| |
| |
De bergketen Bulkan wordt, volgens oostkamp, bewoond door een krijgshaftig volk, Saphisten genoemd, welks heldenmoed echter niet zoo groot is, als door sommige Schrijvers wordt opgegeven.
De Zwarte Zee zou derzelver benaming ontvangen van dikke wolken, waarmede zij overdekt is; zou dit ook het geval wezen met de witte en zwarte armen van de door oostkamp opgegevene rivier de Drin?
De naam van Zwijnen-kwartier, door de Turken gegeven aan Pera, de verblijfplaats der Christen-Ambassadeurs, (omdat de Christenen de eenigen zijn, bij welke deze dieren gevonden worden) doet den Schrijver verontwaardigd uitroepen: ‘En nog duldt men zulk eene natie in ons Christelijk Europa!’ Waarlijk, de Turken zijn, in dit geval, Christelijker dan hij, en denken geenszins aan eene geheele verdrijving van onze geloofsgenooten; terwijl zij daarenboven meerdere vrijheid van Godsdienstoefening toestaan, dan vele Christelijke sekten aan elkander.
Wij zijn verre van aan dit boekje eenige waarde te ontzeggen; doch gelooven, dat men in den tegenwoordigen stand van zaken iets meerder verwachten moet. Uit het aangehaalde kan onze Lezer zich van hetzelve eenig denkbeeld vormen; waarom wij ons van aanmerkingen zullen onthouden.
De ongenoemde Schrijver van No. 3 vermaant, in een voorloopig woordje, naar aanleiding van Rom. XIII:1-7, tot rust en vrede, en onderwerping aan de gestelde magten; onderzoekt voorts de vraag: wat zijn Turken en Grieken? onderscheidende de eersten in zoodanige Mohamedanen, als blootelijk onderdanen der Porte zijn, en in die, welke van de stichters van het Turksche rijk afstammen. De Grieken onderschelden zich in vereenigde, welke, met eenige voorbehouding, tot de Roomsche Kerk zijn overgegaan, en in onvereenigde uit het eigenlijke Griekenland; welke beide soorten alles behalve eensgezind zijn.
Eene zeer wel geschrevene schets van de opkomst en geschiedenis des Turkschen rijks geleidt ons tot den tegenwoordigen toestand der zaken, vermeldt de woelingen van den Leipziger Professor krug en de Hetairisten, ten einde de Europesche volken, als 't ware, tot eenen kruistogt ten voordeele der Grieken aan te vuren, en beschrijft ons den toestand der Grieken, voornamelijk op de Eilanden, alwaar zij, volgens kinsbergen, met de Turken nagenoeg in geene aanraking komen, als lang niet zoo verschrikkelijk, als
| |
| |
dezelve (volgens hem) door vele tegenwoordige opgewonden en opwindende Schrijvers wordt voorgesteld.
Voorts gaat de Schrijver over tot het inwendige staatkundige bestuur in het Turksche rijk. De streken, thans door de Russen bezet, benevens den weg, dien zij nog te volgen hebben, zoo wel als de positiën, welke zij in hunnen rug laten, worden uitvoerig beschreven, en de gevolgen van dien togt, misschien wel uit een weinig te donker oogpunt, beredeneerd. - Een paar onnaauwkeurigheden, denkelijk schrijffouten, schijnen den Schrijver ontsnapt, in de ligging van Giurgewo en Rudsjuk, als ten oosten van Silistria, en van Servië en Bosnië, als ten oosten van Bulgarije, hetwelk klaarblijkelijk beide ten westen moet wezen.
De verdere aardrijkskundige beschrijving, met breede trekken gemaald, zonder het merkwaardige te laten glippen, draagt alle blijken, van eene kundige hand afkomstig te wezen, en levert eene veel minder drooge lectuur, dan gewoonlijk met aardrijkskundige opgaven het geval is. Dezelve wordt gevolgd door een overzigt van het korps der Janitsaren, en van een' blik op de handelsbelangen van ons Vaderland met betrekking tot die streken; terwijl het boekje besloten wordt met eene alphabetische opgave der voornaamste steden van het Turksche rijk, benevens het getal van derzelver inwoners.
Mogten wij iets meer verlangen, zoo wel in dit als in de beide vorige werkjes, zoo zou het zijn eene opgave van de magt, welke het Turksche rijk in het veld ontwikkelen kan; doch deze taak in moeijelijk; de hervormingen, daarin gemaakt, hebben nog geene bekende resultaten opgeleverd, en van de eenigzins oude opgaven kan geen gebruik worden gemaakt. Overigens dunkt ons, dat uit de opgave van den inhoud allezins blijkt, dat inzonderheid het laatstgenoemde werkje, voor den tegenwoordigen toestand van zaken, zeer doelmatig is ingerigt, en daarenboven eene aangename lectuur oplevert. Doch wat de woelingen der Hetairisten, de zachte regering der Turken, en de ondergeschiktheid aan de gestelde magten (hier Militaire Roovers) aangaat, zoo kon de Schrijver in ons gelukkige Vaderland, achter het schild der wet, en in het genot van alle burgerlijke voordeelen, hiervan gemakkelijk spreken. Wij wenschen hem niet toe, dat hij immer de proef bekome van een zoo zacht bestuur als het Turksche, waar geen Ongeloovige door de wet veiligheid smaakt, maar alleen door het belang of de luim van den Heerscher. |
|