| |
Het gedrag van Prins Maurits van Oranje omtrent de Remonstranten verdedigd tegen de Aanmerkingen van Adr. Stolker, door Mr. C.M. van der Kemp. Te 's Gravenhage, bij de Erve J. Thierry en C. Mensing en Zoon. 1828. In gr. 8vo. VII en 165 bl. f 1-40.
Wederom eene brochure wegens onze oude veete in de zeventiende Eeuw! Heeft een tijdsverloop van meer dan twee Eeuwen dan nog de driften niet doen bedaren? Heeft barneveld's bloed dan nog den haat zijner vijanden niet verzoend, en laat men niet af, van in de asch des grijzen Staatsmans zoo wel, als in die van zijnen kweekeling en - overwinnaar, te woelen? ... Wij hebben onlangs verslag gedaan van een stukje des Eerw. stolker over Prins maurits, als geenszins de vijand der Remonstranten geweest zijnde. De Remonstrantsche Leeraar en grondige kenner onzer Vaderlandsche Geschiedenissen meende daarmede zekerlijk eene toenadering te bewerken tusschen de vereerders van maurits, ook als Staatsman, en die van oldenbar- | |
| |
neveld, en het karakter van den Held van Nieuwpoort in een gunstiger daglicht - ten minste op sommige punten - te doen voorkomen. Maar zoo hij de tegenwoordige drijvers der Kerkelijke Regtzinnigheid en Godsdiensthaat, de bogermans, triglands en aarssens van dezen tijd, daarmede heeft denken te winnen en te bevredigen, zoo heeft hij zich deerlijk vergist. Deze menschen weten van geenen vrede; hunne leus is niet eenheid door vrede, maar vrede door eenheid; en dit is hun Evangelie, in tegenstelling van dat van jezus christus, (zie het onderhavige stukje, bl. 65.) Dus zeide eens een edele Schot, volgens tacitus, van de Romeinen: Terwijl zij alles (door hun geweld) tot eene eenzaamheid maken, noemen zij zulks vrede. Heerschen! alleenheerschende Kerk! ziedaar hunne leus. Wie de Godsdienst met het zwaard in de vuist tegen alle binnen- en
buitenlandsche vijanden beschermt, die is hun Held, (zie bl. 60.) Maurits is nu eenmaal de Heilig dezer lieden, een man zonder vlek of rimpel, die zelfs boven de kleinste gebreken verheven is, en wien men in alles mag en moet verdedigen, omdat hij - onverdraagzaam was. De Heer stolker heeft dus zeer slechten dank bij deze lieden behaald, omdat hij hem eenigermate als verdraagzaam, en slechts door de omstandigheden en staatkundige betrekkingen tot geweld weggesleept, heeft doen voorkomen. - Ditmaal heeft de Heer van der kemp, een jong Advocaat in den Hage, zich tot kampioen voor maurits en der Synode van Dordt, of hare doordrijvers, opgeworpen, welke door het boekje van den Eerw. stolker met de blaam, die aan maurits ontnomen werd, belast scheen te worden. Hij gaat stolker van stap tot stap na; en wij moeten der waarheid hulde doen, met te zeggen, dat hij daarin somtijds veel scherpzinnigheid, en eene bekwaamheid in het verdedigen eener kwade zaak aan den dag legt, die hem in zijn beroep wel zeer kan te pas komen, wanneer hij soms voor misdadigers heeft te pleiten.
Wij zouden deze harde uitdrukking niet gebruiken, in- | |
| |
dien de Heer van der kemp zich niet aan eene zoo in het oog loopende partijdigheid had schuldig gemaakt, dat hij alles, wat tegen maurits is, voor leugenachtig, ja voor vervloekte leugen, dom verdichte valschheid, voor verfoeijelijke lastering verklaart (bl. 125, 126), en daarentegen alle de, ook nog zoo onwaarschijnlijke praatjes, ja zelfs - het is onbegrijpelijk - zekere verdichte, blijkbaar alle teekenen van onwaarheid dragende tijdingen uit den geheimen Raad van Spanje, uit een ellendig pasquil van dien tijd, als eene kostbare bijdrage in een Naschrift mededeelt, omdat oldenbarneveld daarin voor verrader des Vaderlands en loontrekker van Spanje verklaard wordt door - eenen brief des Konings zelven. Daarentegen komen de getuigenissen van uitenbogaert, brandt, furmerius, le clerc en anderen in geene aanmerking. Het doel van van der kemp is, vooreerst te betoogen, dat maurits geheel zoo onkundig in de Godsdienst niet was, als men gemeenlijk denkt. Inderdaad hebben zijne gronden hiertoe veel schijn; en wij zouden de vertelling wegens zijne verwisseling der gevoelens van gomarus met die van arminius, in tegenwoordigheid van zijnen neef willem lodewijk, inderdaad voor ongegrond houden, daar op het gezag des berigts nog al wat valt aan te merken en de misvatting al heel erg is, zoo niet de bijzonder naïve toon des verhaals en menige uitdrukking ons het merk der waarheid schenen te dragen. Evenwel, het kan zijn, dat dit een misverstand of een sprookje is. Maar 's mans gezegde: Ik weet van geen Praedestinatie, of ze graauw of blaauw is; maar wel, dat des Advocaats pijpen en de mijnen geen
één geluid staan, is zoo karakteristiek, zoo geheel in den brusken toon van een' krijgsman, en rust op zulk goed gezag, dat hetzelve onweêrlegbaar is, en dat alle de redeneringen onzes Schrijvers tegen hetzelve (bl. 9) niets afdoen, daar die slechts op eene vooronderstelde vraag rusten. Ook de verdere getuigenissen voor stolker's gevoelen tracht hij één voor één te ontzenuwen; doch, hoezeer dezelve door
| |
| |
zijn betoog eenigermate verzwakt worden, zoo levert nogtans de bijeenvoeging dier van verschillende kanten gekomene getuigenissen een vermoeden op, dat dezelve wel eenige waarheid zullen behelzen, en dat maurits zich meer om de staatkunde van zijnen mededinger, dan om de belangen der Kerk zal hebben bekommerd. Wij vinden dit zelfs in de grove dwaling bevestigd, die maurits de Voorzienigheid met de voorbeschikking tot eeuwige zaligheid of verdoemenis doet verwisselen, even alsof de eerste zonder de laatste niet kan bestaan! - Het geval, door trigland verhaald, waarin maurits, als een doorgeleerd twistredenaar, oldenbarneveld vastzet, wordt door geen genoegzaam gezag bevestigd, en komt ons zeer onwaarschijnlijk voor. Nogtans erkennen wij, dat dit punt door van der kemp over 't algemeen wèl behandeld wordt, en dat dit het beste is van het boekje.
Daar hij het met stolker over 't algemeen eens is in de stelling, dat maurits in den beginne slechts kerken aan de Contra-Remonstranten wilde bezorgen, en aan beide gezindten vrijheid van Godsdienst en gelijkheid van voorregten toestaan, zoo stappen wij de vitterijen over, door hem tegen de bijzonderheden van stolker's betoog te berde gebragt, daar zij van geen belang zijn. Tusschenbeiden nogtans zien wij de denkwijze van den Heer van der kemp, daar hij bl. 42 met zoo vele woorden zegt: dat het aan paulus, die de Gemeente Gods vervolgde, meenende Gode daarmede eene dienst te doen, niet zou geoorloofd geweest zijn, van dit zijn voornemen af te zien!!! Uitmuntend! Vervolging is dus pligt, wanneer de verdwaalde mensch meent, dat zijne Godsdienst hem dit gebiedt! Zijn hiermede niet filips II, alva, torquemada, de Inquisitie en de Albigenser-oorlogen geregtvaardigd, wanneer slechts de dweepers niet uit bijoogmerken handelden? Dat de geest der Inquisitie den Schrijver bezielt, blijkt ook elders. Op bl. 83 zegt hij van de Leydsche Synode, die den armen bertius, om ongeloof in de Praedestinatie, en om- | |
| |
dat hij nïet gezind was met de Kerk te verzoenen, (de eigene uitdrukking der Inquisitie) van zijn ambt deed afzetten en tot wanhoop bragt, zoodat de man eindelijk Roomsch werd: Dit heeft niet de Synode, maar, op haren getrouwen raad, hebben het de Curatoren der Akademie gedaan. Dus verbrandde voorheen ook de Inquisitie niemand, o neen! de zachtmoedige Regtbank gaf de
gevangenen slechts aan den wereldlijken arm over; doch wee dien arm, zoo hij de gevangenen niet verbrand, en wee die Curatoren, zoo zij bertius niet afgezet hadden! Op bl. 85 lezen wij van eene Contra- Remonstrantsche braafheid. Is dit misschien eene braafheid van eene bijzondere soort? Komt in het wetboek dier braafheid mogelijk voor, dat men zijnen weldoener, den vriend zijns Vaders en des Vaderlands, na eene veertigjarige dienst, om een verschillend begrip in Godsdienst en Staatsregt mag doen ter dood brengen? - Stolker zoekt maurits te verschoonen door den drang der omstandigheden: hij ijverde slechts tegen de Remonstranten als aanhangers van barneveld, en kon hun naderhand, toen de tegenpartij ééns volkomen meester was, de hand niet meer boven 't hoofd houden; daardoor zouden dan ook sommige zijner beloften, aan de Remonstranten gedaan, krachteloos zijn geworden. Maar van der kemp begrijpt, dat dit met 's Prinsen vast karakter niet strookt, en hierin heeft hij misschien geen ongelijk; maar, om hem van ongelijkheden aan zichzelven vrij te pleiten, legt hij hem eene andere, grootere misdaad, het breken van zijn woord, met opzet en voorbedachten rade, te last. Eerst zou hij, doch slechts tot behulp, vóór de afzondering geweest zijn, omdat barneveld nog te magtig was, om den Gomaristen de heerschappij te bezorgen; en toen zou hij dan ook den Utrechtschen Predikanten een afzonderlijk Kerkgenootschap hebben beloofd. Doch dit was slechts zijn secundair gevoelen. Zijn primair gevoelen, de Nationale Synode, kon hij toen nog niet doorzetten. Naderhand gelukte zulks; en toen was maurits de man, die zijn woord, aan de
Utrechte- | |
| |
naren gegeven, en alle zijne vorige verzekeringen, voor niets rekende, en beweerde, dat de rust der Kerk geene twee verscheiden Gereformeerde leeren tevens kon dulden, noch in kerken, noch NB. in huizen. En dit laatste, eene Inquisitie, eene schending der burgerlijke vrijheid van de grofste soort, verdedigt een Regtsgeleerde in de negentiende Eeuw!
Gedurig komt van der kemp terug op de echt Gereformeerde leer, het Calvino-Gomarismus; hij wil de Remonstranten volstrekt niet Gereformeerd genoemd hebben, en durft zeggen, dat het een leugenverhaal is, dat zwinglius zou gedacht hebben zoo als naderhand de Remonstranten. Doch hebben niet de twee achtbare Schrijvers van de Geschiedenis der Hervormde Kerk, de Hofprediker Zijner Majesteit, dermout, en de Hoogleeraar in de Godgeleerdheid bij het Gereformeerde Kerkgenootschap te Groningen, ypeij, bewezen, dat het Zwinglianismus, hetwelk ongelijk zachter dacht omtrent de Goddelijke besluiten dan het Calvinismus, hier in de Noordelijke Provinciën in het eerst de meeste aanhangers telde, en eerst door de Walen, Brabanders en Vlamingen uit de Zuidelijke Provinciën, die aan de leer van calvijn zeer gehecht waren, verdrongen is?
De drift van maurits, die hem somtijds tot onbetamelijke daden, en zelfs in de Statenvergadering tot een' klap aan een' Vrieschen Afgevaardigde zou hebben vervoerd, ontkent van der kemp ten stelligste, en spreekt niet dan van zijne gematigdheid. Hij wordt daarover zelfs zoo verschrikkelijk boos, dat hij niet alleen tegen den Geschiedschrijver furmerius, die het schrijft, alle scheldwoorden uitput, maar ook Prof. tydeman, die het mededeelt, in verdenking brengt en zijne daad schandelijk noemt. (Doch men zie het feit en de geloofwaardigheid van furmerius gestaafd in de Nieuwe Mnemosyne, bl. 392-398.) Hij gelooft daarentegen gaarne, dat oldenbarneveld den Prins het land had willen uitjagen, omdat deze dit eenmaal gezegd heeft; - dat dezelfde Staatsman den razenden stap zou hebben willen
| |
| |
doen, die hem de geheel door gal en Godsdiensthaat verbitterde trigland toeschrijft, om eenige burgers van den Hage zonder form van proces te doen onthoofden, als ten voorbeelde voor anderen: dit alles en nog meer gelooft van der kemp zeer gaarne, zoodra het slechts den gehaten Advocaat betreft. - Er is echter nog één punt, waarop stolker, uit kieschheid en eene fijngevoeligheid, die hem eer aandoet, niet was blijven stilstaan; de afkeer van maurits tegen uitenbogaert, uit hoofde van diens berisping zijner ongeregelde zeden. Daar maurits in allen opzigte een Heilig moest zijn, kon deze snaar niet onaangeroerd blijven. Doch daarmede heeft zich van der kemp deerlijk in 'tnet geholpen, en zijnen Patroon eene allerslechtste dienst gedaan. Na uit de aanteekeningen op brandt de beschuldiging te hebben overgenomen van eenen Kamerdienaar des Prinsen, die slechte vrouwlieden in het Hof had toegelaten, en zulks, vóór zijne teregtstelling, - hij moest wegens moord sterven - aan uitenbogaert bekend had, wordt dit, met veel omhaal van woorden en scheldwoorden, zonder eenig geldig tegenbewijs, als vervloekte laster, als vuige laster gekenmerkt (bl. 147, 148), en maurits als een strikt zedelijk mensch voorgesteld, die slechts om redenen, zijne familie betreffende, met de linkerhand aan de Freule van mechelen getrouwd was, hetwelk uit niets blijkt. (De Freule van mechelen was Roomsch, hetwelk ten aanzien van dezen gehoorzamen en ijverigen Zoon der Kerke nog al vreemd is.) Maar, om dien onbesproken wandel te bevestigen, waren onzen Schrijver plaatsen van de groot, meerman en carleton in den
weg, die hij opruimen moest. Met de twee eerste ging dit nog al; maar op de derde, van eenen ijverigen voorspraak van maurits en gezworen vijand van barneveld, leed zijne logica schipbreuk. Men hoore zelf; de plaats is te curicus, om ze niet geheel, zonder aanmerkingen, mede te deelen: ‘Meer zekerlijk doet tegen ons gevoelen af het zeggen van den Engelschen Afgezant carleton
| |
| |
in eenen brief van den 1 Mei 1616, waarin hij slechts in het algemeen verklaart, dat maurits zich in zijne nachtwandelingen veel vrijheid veroorloofde. Het schijnt wel, dat men hierdoor een oningetogen levensgedrag verstaan moet; en in dit geval weet ik onzen maurits niet volkomen te verdedigen. Alleen vraag ik, of carleton goede gronden van wetenschap heeft kunnen aanvoeren, of dat dit zijn zeggen alleen maarsteunt op losse geruchten, gelijk wel denkelijk is. Carleton was nog geen twee maanden in den Haag; is het dan wel aannemelijk, dat hij met volle eigene verzekerdheid zoo iets heeft kunnen schrijven? Dan al nemen wij de zaak op het ergste, en al gelooven wij, dat maurits in dien tijd minder ingetogen geweest is; zeker gaat het, dat men hem na 1616, toen hij zich openlijk voor de Contra-Remonstrantsche partij heeft beginnen te verklaren, tot zijnen dood toe het verwijt van een weelderig leven niet meer kan ten laste leggen, gelijk hij dan ook zonder eenig bezwaar in dit opzigt schijnt gestorven te zijn.’ (Wij wenschten wel te weten, uit welke onbekende stukken van der kemp die bekeeringsgeschiedenis van den te voren zoo lossen Prins heeft ontleend.) Nog een karakteristieke trek, die doet zien, dat de devote van der kemp gelooft, dat zijn Heilig alles, wat tot hem in betrekking staat, hoe schandelijk ook, vereert: ‘Is het te denken, dat die vrouwspersonen zelve, die de eer hadden met den Vorst in zulke naauwe aanraking te zijn, dit nimmer zouden hebben verbreid?’ Elders zegt hij met zoo vele woorden, dat, al was het, dat eene Synode decreteerde, dat wit zwart en zwart wit was, de leden harer Gemeente zich
daaraan zouden hebben te onderwerpen, of het Kerkgenootschap te verlaten! (bl. 96.) Zóó ver hebben, naar wij weten, zelfs de Roomschen de magt hunner Conciliën niet uitgestrekt.
Doch genoeg, en misschien reeds te veel. Wij eindigen met eene vergelijking van het gedrag onzes geliefden Mo- | |
| |
rarchs met dat van maurits in een dergelijk geval. De laatste wil de door woelzieke geesten opgeruide Gemeente niet doen bedaren, maar integendeel de scheuring helpen tot stand brengen, en eindelijk een achtbaar gedeelte der Natie door dolle Kerkelijken van openbare en huiselijke Godsdienstoefening versteken. De eerste belet de beginselen der scheuring. De Vijgeboomianen willen eene afzonderlijke Kerk hebben; men bedenkt de veruitziende gevolgen, en weigert hun die. Daarentegen leven alle Protestantsche Gezindten, onder de schaduw van den beschermenden troon, in de zoetste eendragt. De Leeraars der Hervormde Kerk, te Rotterdam, van den oudsten, den waarlijk eerbiedwaardigen hoog, te beginnen, vervullen liefdebeurten bij de Remonstranten, op derzelver verzoek. Van hunne zijde opent zich menige Hervormde Kerk voor den thans zoo beroemden Hoogleeraar der Remonstranten. - Neen! dit land, deze tijd deugen niet meer voor den Heer van der kemp. Hij ga naar Spanje, naar Portugal, en beleve dáár zijne beginselen onder een' anderen vorm! |
|