oogenblik vergeten! Even alsof ik betooverd was, bleef ik daar buiten adem en bewegeloos rondstaren. Nooit heb ik den hemel zoo digt van nabij gezien. De lucht scheen mij niet zoo vast als in Engeland toe; maar mijn oog kon hier, door een zacht doorschijnend, prachtig hemelsblaauw, diep in denzelven doordringen, en de groote starren zagen, als de Goden van Assyrië, op het halfrond neder. Niet alleen schitterde Venus en Sirius in het Zuiden, en anderen beneden in het Noorden, als uitsnijdsels der maan; maar zelfs geheele heirlegers hemellichten van mindere vermaardheid kaatsten hunnen vurigen glans op den stillen en schaduwachtigen Oceaan. Terwijl ik dit alles met eerbiedige bewondering aanzag, schitterde een zwerm van vuurvliegen, even als zoo vele millioenen groene vuurvonken, voor mijn gezigt, en plotseling daarna waren die weder verdwenen. Ik keerde mij om, en zag al de bosschen op de bergen als met heen en weder zwevende brandende toortsen verlicht, nu eens rijzende, dan weder dalende, hier verdwijnende, daar weder met verdubbelden gloed te voorschijn komende, somtijds in een' ronden klomp zamenpakkende, en daarna in loovertjes uiteenspreidende. Niemand is in staat, om zich, enkel uit de drooge beschrijving, van de betooverende schoonheid dezer glinsterende schepseltjes eenig begrip te vormen. In plaats dat derzelver uitwerksels door andere reizigers overdreven zijn geworden, moet ik betuigen, nimmer eenig verslag, hetzij in proza of in verzen, gelezen te hebben, hetwelk mij ooit het geringste denkbeeld gaf van de wezenlijkheid, zoo als ik die hier ondervond. Er zijn tweederlei soort van vuurvliegen; de kleine vlieg fladdert door de lucht, de andere houdt zich meer, als onze glimworm, bepaaldelijk in bosschen op; de eerste heb ik nimmer van nabij kunnen bezigtigen, maar de laatste heeft twee breede oogen achter op den kop, die, zoo lang het geen licht van zich verspreidt, eene doffe kleur heeft, doch zoodra men het diertje aanraakt, schieten
er twee stralen groen licht uit, die even zoo helder schitteren als het zuiverste gaslicht; maar de voorname lichtbron is eene spleet in deszelfs buik, waardoor het geheele binnenste van de tor even als een roode gloeijende oven zich vertoont. Ik zette eens te Trinidad zulk een natuurlijk lampje onder een wijnglas in mijn slaapvertrek, om te beproeven, of, hetgeen men mij daarvan verteld had, werkelijk waarheid was, en zag, na mijne kaars uitgedaan te hebben, op mijn horlogie, waarop ik den wijzer kon zien als op klaar lichten dag.’