| |
Rodrigo de Goth, Koning van Spanje. Naar het Engelsch van Southey gevolgd, door Vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. IIde Deel. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. In gr. 8vo. IV en 246 bl. f 3-60.
Met dit deel eindigt dit heerlijke dichtstuk, loopende van den veertienden tot den vijfentwintigsten zang, en, als het vorige, besloten met aanteekeningen, zoo van den oorspronkelijken Dichter, als van Mr. bilderdijk. Wat wij, bij de aankondiging des eersten deels, van de dichterlijke waarde dezes werks gezegd hebben, behoeft hier niet te worden herhaald, noch met eenig uittreksel te worden gestaafd. Den lezer zij genoeg, dat wij betuigen, met geene afnemende graagte elken zang gelezen te hebben, en dit gansche werk zij, als geschied- en dichtkundig belangrijk, door ons aangeprezen met velen lof. Wij behooren echter van de 12 hier voorkomende zangen iets te zeggen.
De Verlossing heet de veertiende zang. Pelagio, met
| |
| |
de zijnen, zijn kasteel genaderd, ontmoet een' uit het gevecht zegepralend keerenden stoet, en daarbij zijne den Moor genegene zuster, ook rodrigo's moeder, ook adozinde ezv. Van de tweede werd hij aangaande zijne vrouw ezv. gerustgesteld. In den vijftienden zang, rodrigo te Kangas, wordt pelagio's togt naar de verblijfplaats zijner vrouw en kinderen, tijdig gevlugt voor numanciaan, wien zijne zuster alles ontdekt had, verhaald. Rodrigo, ook derwaarts gegaan, wordt door zijn' voedstervader siveriaan opgezocht, en tot zijne moeder gebragt en florinde, juliaan's dochter, ten gevolge van welker val door zijne ongelukkige liefde al het onheil bestond. De eerste bidt hem voor haren zoon; de andere, voor haren afvalligen vader, die hare hand aan orpas beloofd had, (een Renegaat, voormaals Aartsbisschop, en broeder van witiza, die rodrigo's vader van zijne oogen beroofd had) vergiffenis en bekeering te smeeken. Wij behoeven niet te zeggen, hoe aandoenlijk dit onderhoud was. Even treffend is bijgebragt de herkenning van rodrigo door zijnen hond. De volgende zang, Kovadonga, beschrijft pelagio's ontmoeting van vrouw en kroost in die vallei. ‘Beschrijft’ moest Recensent niet zeggen, die het met bilderdijk eens is, dat beschrijving geene Poëzij is, als die verhevener bestemming heeft. Wij danken hem, intusschen, voor zijne vrije vertaling, in eene aanteekening, van een uittreksel uit eene beschrijving dier vallei, van een Spaansch Dichter, door southey aangehaald. De zeventiende zang, rodrigo en
siveriaan, behelst een gesprek, dat uit theron's (des honds) vertrouwelijkheid met den eersten aanleiding neemt, om over ruzilla's en pelagio's goede gezindheid, jegens den in eigen oog zoo onwaardigen rodrigo, elkander te onderhouden, en eindigt met het verzoek om rodrigo's bijstand tot huldiging van pelagio. Die huldiging is de inhoud van den achttienden zang. Deze zang is zeer verrijkt met aanteekeningen, boven eenigen anderen. Recensent twijfelt, of men deze alle wel waardig mag oordeelen eene zoo ruime plaats in te nemen. Hij althans had, in plaats van zoo veel over reliquien en derzelver bewaarplaatsen, en over hetgeen tot de kleederdragt der Roomsche geestelijken behoort, te moeten lezen, veel liever ophelderingen, is het al niet achter dezen zang, gevonden, andere zaken betreffende. Belangrijk, echter, verklaart hij de opmerking aan- | |
| |
gaande het verband tusschen voorbestemming en den vrijen wil, en beveelt haar der opmerkinge aan der Theologanten zoo wel als der Filozofen. De negentiende zang is: rodrigo en ruzilla. Zoon en moeder spreken nu, als zoodanig aan elkander bekend, te zamen. De twintigste verplaatst ons in het Moorsche Kamp. In alle zijne afschuwelijkheid vertoont zich hier orpas, die, zijn uitzigt op florinde's hand opgevende, juliaan nu in verdenking brengt. Deze verdedigt zich, bewerkt, dat hij van zijn onuitvoerbaar verdrag met orpas ontslagen worde, en zijne dochter van pelagio bij hem ontboden. Zij komt. In den eenentwintigsten zang, met het opschrift: de Bron in het Woud, woont men die ontmoeting bij. Zij is vergezeld van
rodrigo, en het gesprek van dezen onbekenden met den Graaf zal wel niet zonder aandoening en ontroering kunnen gelezen worden. De volgende zang, de Moorsche Krijgsraad, uit welken wij ook den dood van abdalais en egilone, zijne gemalin, te voren die van rodrigo, vernemen, doet ons den raad kennen, dien juliaan geeft op het onderzoek, of der Mooren strijd voortgezet, of eerst in Kordua het oproer onder hen gestild worden zal, en hoe gizla pelagio's verblijf en plan dien nacht verraden, zich tot gids aangeboden, en de echtverbindtenis met numanciaan daarvoor begeerd had. Dit veroorzaakt eenige wederspraak van orpas en juliaan. Des laatsten dood, door de handen eens Moors, in den strijd tegen pelagio's leger, wordt, op raad van orpas, met den Moorschen bevelhebber bepaald, die den verrader even diep verfoeit, als hij het verraad bemint. De drieentwintigste zang, het Dal van Kovadonga, bezingt de plotselijk welgelukte uitkomst van het plan ter geheele verijdeling van den overmoed en de overmagt der Mooren. Onder de aanteekeningen op dezen zang bevreemdde ons deze over de bede tot de Moedermaagd, zoo als bilderdijk haar ook noemt: ‘Dit’ (dat, namelijk, in zijn vroeger tijd zeker regtzinnig Predikant niet geschroomd had openlijk te zeggen, dat men bij de onzen te weinig achting voor de Moeder des Heeren had) ‘dit zij hier gezegd ter bevrediging der naauwgezetheid, die vooral in onze dagen, waarin men, onder de hand, zoo druk arbeidt,’ (ei, ei?) ‘om door een hereenen met de Roomsche gemeenschap, en het onderdrukken der strijdpunten, in het invoeren eener algemeene onverschilligheid de
ongodisterij of 't Deïsmus eenen ongemerkten
| |
| |
maar zekeren weg te banen, niet anders ten hoogste ontzien behoort te worden, en aan welke niemand minder dan wij eenige ergernis zoude wenschen te geven.’ Recensent vond meermalen reden om te klagen, meer bij het lezen der Aanteekeningen dan van het Dichtstuk zelve, over onduidelijkheid en stroefheid. Zoude die ook een gevolg van bilderdijk's zielsgesteldheid kunnen zijn? In den vierentwintigsten zang, rodrigo en juliaan, zien wij juliaan doorstooten door een' Moor, daarop terstond omgebragt. Dit verraad doet juliaan's legermagt, ter wraak, de zijde van pelagio kiezen, en de overwinning op de Mooren bevorderen. Juliaan sterft aan zijne wonde, in het Christengeloof, in den arm zijner dochter, verzoend met rodrigo, die hem genade en vergiffenis verzekert, en het avondmaal toedient. Ook florinde sterft aan het hart van rodrigo. De laatste zang is getiteld: rodrigo in den Slag. Wij hebben, onder het lezen van zulke ontzettende tafereelen, waarbij we telkens zeiden: ‘Dat 's eerst poëzij in kracht!’ wel eens eenigen hinder gehad, dat eene Vrouw aan zulke stoffe haar gevoel - buiten dat is er immers geene poëzij? - toewijdde, en denken altijd met eenigen weêrzin aan den door haar bezongen moord van Woerden. Amazonen behagen ons maar niet, zelfs op geen letterdoek. Doch, dit doet niets af. Bepalen wij ons tot den laatsten zang. De algemeene wraak ontbrandt tegen orpas. Hij moet voor gundrik, op wien het gezag over juliaan's heer was overgegaan, verschijnen, en komt op het herkend wordend paard van rodrigo aangereden. Deze geeft hem
den dood. De vergrijsde, voor alle zijne betrekkingen (uitgezonderd paard en hond) door lijden en boete en priesterkleed steeds onkenbaar geblevene, rodrigo is geheel herschapen; op zijn vorig ros gezeten, bezielt hij het gansche leger, dat hem als een Engel des verderfs, een uit den hemel neêrgedaald Heilig, eindelijk als den voormaligen Koning eert. Hij voltooit de slagting. Ook sisibert, zoon van witiza, en pelagio's moeder vindt bij hem den dood; ook diens broeder, ebba. Toen de aftogt volbragt was, vond men zijn paard, het pantsier en den helm van siveriaan, juliaan's zwaard, maar
Dag, maand, en jaar, geslacht, en eeuwen snelden heen,
En d' aarde vraagt verbarst (?) waar Spanjes vorst verdween;
| |
| |
Als in een lage kluis, nabij Viseos wallen,
Een grafsteen zich ontdekt met duistre jaargetallen,
Waarop, in ruig begroeid en naauwlijks leesbaar schrift,
Rodrigo, laatste Vorst der Gothen, stond gegrifd.
Wij keuren het zeer goed, dat bilderdijk het verhaal, aangaande rodrigo, na zijne verdwijning, in de fabelkronijk gegeven, en waarvan southey zestien kapittels heeft overgezet, in zijne aanteekeningen niet geeft, maar zich bepaalt bij de bloote opgave van den inhoud, met de opschriften dier zestien (wij tellen zeventien) hoofdstukken. Belangrijker vinden wij de aanteekening achter dezen laatsten zang, betreffende de afkomst der oud-Spaansche Joden, in verband met de versmelting van david's geslacht tot een of twee personen of familiën, jozef bij maria gerekend.
Het heeft ons zelfverloochening gekost, geene treffelijke plaatsen uit dit overheerlijk dichtstuk af te schrijven. Op duisterheid hier of daar, op ongelijkheid aan de Bilderdijksche spelling, die wij ook meenen opgemerkt te hebben, op dichterlijke vrijheden, zoo men ze noemt, waartoe misschien bevremend ook behoort, aanmerkingen te maken, ware ondankbaarheid. Wij wenschen onze vaderlandsche poëzij geluk met het bezit van deze zangen van southey. De Roomsche tint mag niet hinderen, zoo min als elders eenige Mythologie. |
|