| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
De Katholijke Kerk, bijzonder in Silezië, in hare gebreken voorgesteld, door eenen Katholijken Geestelijke. Beproeft alle dingen, behoudt het goede. Naar den tweeden vermeerderden Druk uit het Hoogduitsch overgezet. II Stukken. Te Rotterdam, bij M. Wijt. 1827. In gr. 8vo. f 3-30.
Reeds uit dien hoofde is dit werk onze opmerkzaamheid allezins waardig, dat hetzelve ons eene beschrijving geeft van een gedeelte der Roomsch-katholijke kerk, hetwelk, vooral nog onlangs, de aandacht tot zich getrokken heeft, door het bekende smeekschrift, met hetwelk zich onderscheidene gemeenten van die kerk in Silezië hebben gewend tot den Koning van Pruissen, als derzelver Vorst, en vervolgens tot het Pauselijke hof, om voorziening tegen verscheidene gebreken in hunne godsdienst, vooral om vergunning tot het houden van de openbare eerdienst in de moedertaal, en tot het huwelijk voor de geestelijken; eene zaak, welke, voor zoo veel wij weten, nog onbeslist hangt voor den Roomschen stoel.
De schrijver kreeg aanleiding tot de vervaardiging van dit werk door twee, in het laatst van September 1825 uitgegevene, herderlijke brieven des Breslauers Vorst-Bisschops aan zijne geestelijken, tot welken ook de schrijver behoort. Op den titel wordt hij een Katholijk geestelijke genoemd, en het werk zelf bevat overvloedige inwendige bewijzen voor de waarheid van deze opgave.
De genoemde herderlijke brieven ontvangen van den schrijver hoogen lof, en schijnen, uit hetgeen hij van derzelver inhoud en strekking vermeldt, dien lof inderdaad te verdienen, als behelzende vooral de vermaning, om op geenen anderen grond te bouwen, dan die gelegd is door Christus; de kudde op goede weiden te voeren; de wetenschap des heils steeds meer ter harte te nemen; zich voor
| |
| |
eigenbaat, hebzucht en andere, het beroep van eenen zielzorger onteerende, ondeugden in acht te nemen, en hunne leer door eigen voorbeeld te bekrachtigen. Niettegenstaande dezen lof, meent echter de schrijver, dat de toestand der Silezische Katholijke kerk geheel andere maatregelen vordert, zonder welker in het werk stelling de uitvaardiging van zulke herderlijke brieven, hoe voortreffelijk op zichzelve, zonder eenig heilzaam gevolg moet blijven. Hij toont aan, dat de vorming der jonge Theologanten niet doelmatig is; waarvan het gevolg is, dat er bij de geestelijken gebrek is aan die wetenschappelijke werkzaamheid, die alleen den geestelijke voor den val behoedt; aan dien ijver in zijn zielzorgend beroep, waarvan hij behoort doorgloeid te zijn; aan die deugden, door welke hij alleen aan zijne woorden uitwerking en zaligende kracht kan geven. Hij beklaagt zich, dat er geene doelmatige verordeningen en instellingen voorhanden zijn, waardoor de werkdadigheid van dezen en dien geestelijke aangewakkerd en vermeerderd kon worden. De schrijver beweert, dat de zoogenaamde Ondergeestelijkheid, vooral de stand der Kapellanen, veel te wenschen heeft voor de verbetering van hunnen toestand, voor de grootere aanvuring van hunnen ijver, voor het beter in aanmerking nemen van waardigheid bij de bevordering tot hoogere ambten. Hij meldt, dat het volksonderrigt in de scholen zoodanig ingerigt is, dat het volk meer tot eene lijdelijke schijngodsdienst, dan tot een werkdadig Christendom gevormd wordt; en dat de openlijke Godsvereering der Katholijke Christenen niet wordt uitgeoefend als eene echte vereering van God in geest en in waarheid, zich niet kenmerkt door edele waardigheid, eenvoud en juistheid van begrippen; dat door haar niet de veredeling der menschheid wordt bewerkt, het verstand verlicht en het hart verwarmd tot vervulling der pligten, maar dat dezelve met het Christendom onteerende beuzelarijen overstelpt wordt.
Omdat zulke hooggaande gebreken in de kerk heerschen, beweert de schrijver, dat de herderlijke brief
| |
| |
zich niet met gewone zaken (loci communes) had moeten ophouden, en zich niet moeten vergenoegen met algemeene beloften van opperherderlijke voorzorg, wier werkeloosheid steeds maar al te duidelijk was. ‘Bij dieper nadenken,’ zegt de schrijver, bladz. 22 en verv., ‘moet de herderlijke brief zelfs bij elken opregten, voor het welzijn van zijne kerk gloeijenden man, smartelijke herinneringen wekken. Want zijn niet de herderlijke brieven, vermaningen, geschrevene leerredenen voor de geestelijkheid en het volk? Wie herinnert zich hier niet, dat, in de schoonste tijden des Christendoms, de opvolgers der Apostelen, de bestuurders der Christelijke gemeenten zelve het woord des Heeren verkondigden? De tegenwoordige Bisschoppen verkondigen het woord des Heeren niet. De herderlijke brieven verschijnen als een nagalm hunner vroegere verpligting en betrekking tot het volk.’
Naar ons oordeel heeft de schrijver het genoemde op eene voldingende wijze bewezen. Hetgeen hij aanvoert, wordt, over het geheel, gestaafd door de aanhaling van geschriften en gebeurtenissen, omtrent welker geloofwaardigheid en zekerheid niets af te dingen is. Zeldzaam slechts sleept hem zijne geestdrift voor de zaak, welke hij voorstaat, weg tot het aanvoeren van eenige minder zekere daadzaak. Om onze onpartijdigheid te doen blijken, willen wij opmerkzaam maken op het harde oordeel, hier, zonder genoegzamen grond, geveld over lucretia borgia en over Paus leo X; daar wij toch meenen, het er voor te mogen houden, dat beiden, onder anderen door roscoë, in zijne Geschiedenis van leo X, tegen de beschuldiging van zulke buitensporigheden, als hun hier ten laste worden gelegd, op eene voldoende wijze zijn verdedigd. Het getuigenis van paulus jovius zal het beweerde bij geenen oordeelkundigen voldoende bewijzen, nadat bayle diens dwalingen in zoo vele gevallen heeft aangewezen. Maar wij herhalen het, slechts zeldzaam geeft de schrijver aanleiding tot zulk eene aanmerking, en dezelve vermindert dus den lof
| |
| |
niet, dien wij ons verpligt achten, aan het werk in het algemeen te geven.
Niemand late zich van deszelfs lezing terughouden door de bedenking, dat hetzelve slechts van een bijzonder plaatselijk belang is, als stellende de gebreken voor der Katholijke kerk bijzonder in Silezië. De Katholijke kerk immers roemt er op, dat zij één, en overal aan zichzelve gelijk is; en, ofschoon er tegen dien roem misschien veel in te brengen is, zal toch ook wel het een en ander van het hier verhandelde evenzeer van toepassing zijn op diezelfde kerk in andere landen. Het is de behartiging van iederen staatsman waardig, dat de schrijver doet opmerken, hoe Rome zelfs overeenkomsten, met Vorsten gesloten, wist te misbruiken, om eenen slagboom te plaatsen tusschen Vorsten en hunne Katholijke onderdanen, en de eersten te beletten, om aan hunne onderdanen bescherming te verleenen tegen de Pauselijke aanmatigingen. ‘Men hief,’ zegt de schrijver, bladz. 9 en 10, ‘na de herkregene vrijheid van Europa (in 1813 en 1814) andermaal den blik naar de verhevene Monarchen van het Vasteland, en hoopte van hunne opgeklaarde wijsheid en krachtige volharding, dat zij der Roomsche aanmatigingen het hoofd bieden zouden, - maar de Vorsten sloten met Rome Concordaten, en legden andermaal der Duitsche kerk een juk op, hetwelk onze vaderen reeds te drukkend toegeschenen had. - Men ging weder op nieuw aan den Roomschen leiband,’ enz.
Overal in dit werk doet de schrijver zich kennen als eenen geestelijke, die met gehechtheid aan zijne kerk en vurige belangstelling in derzelver bloei eenen verlichten geest paart, en met eene gepaste vrijmoedigheid het schandelijke bijgeloof, dat dezelve onteert, aantoont. Ten bewijze geven wij het een en ander van hetgeen wij vinden bladz. 276 env. ‘Komt men aan de zegeningen, dan schrikt men waarlijk terug, daar men hier ziet, hoe ver het bijgeloof gaat, hoe zeer de Godsdienst van Jezus met voeten getreden wordt, en hoe zeer een verlichte Katholijke geestelijke zijne rede verloochenen moet. Ge- | |
| |
wone geestelijken verrigten deze zegeningen met eene veelbeteekenende houding, maar lagchen in het geheim des te meer daarover. Schandelijke huichelarij!’ - Onder andere voorbeelden, hier aangevoerd, bepalen wij ons bij de volgenden: ‘In den heiligen avond vóór Drie Koningen wordt krijt gewijd, en in het gebed van God begeerd, dat, wie van het krijt geniet, of het op eene andere wijze gebruikt, of met hetzelve op de deur van zijn huis het teeken des heiligen kruises, of de namen kaspar, melchior en balthasar schrijst - na het verdrijven aller verzoekingen, strikken enz. des boozen vijands, gezondheid des ligchaams en bescherming der ziel moge verkrijgen.’ - ‘Daar men aan de klokken den naam eens Heiligen of eener Heilige plag te geven, en er bij deze ceremonie eene afwassching voorkomt, heet de klokkenwijding ook klokkendoop. - Die doop is vergezeld van dezelfde ceremoniën, als de doop eens menschen. - Onlangs zocht een Kapellaan eens Bisschops uit Beijeren denzelven te zuiveren van de blaam, eene klok gedoopt te hebben. Mij is bij het lezen van deze Kapellaan-verdediging van schaamte het bloed in het aangezigt gestegen, en ik zou, wie weet wat niet al, er om gegeven hebben, indien hij met zijnen onzin te huis gebleven ware: want
zijne verdediging wederlegt in geenen deele, dat een Duitsch Bisschop werkelijk eene klok volgens het Pauselijke voorschrift gewijd hebbe.’
De Nederduitsche vertaler betuigt in de voorrede zijn vermoeden, dat hij zich in zijne overzetting niet overal even vloeijend heeft uitgedrukt; maar indien wij ook ons vermoeden eens mogen te kennen geven, dan bestaat het daarin, dat de vertaler zijn werk met te veel overhaasting aan de drukpers heeft overgegeven. Zoo lezen wij bladz. 65: ‘Leo X werd alleen wegens den ondragelijken stank, door booze zweren veroorzaakt, als Paus geweerd;’ daar eene slechts vlugtige herziening van zijnen arbeid den vertaler zou doen ontdekken, dat hij het Hoogduitsche gewählt, verkozen, verkeerdelijk door geweerd heeft overgezet. Wat het gebrek aan vloeibaarheid
| |
| |
in de Nederduitsche uitgave betreft, verontschuldigt de vertaler zich met den zeer ingewikkelden en menigwerf overladen' stijl van het oorspronkelijke. Maar kan dan de vertaler van eenig voor den druk bestemd werk volstaan met eene stijve vertaling? Of behoort het, bij de tegenwoordige gewoonte van vele Hoogduitsche schrijvers, om hunnen stijl door overlading der volzinnen te verduisteren, ook niet tot de taak van den vertaler, dit gebrek te verbeteren? Maar, om op het werk zelf terug te komen. Het aangevoerde zal, hopen wij, genoegzaam zijn, om allen, die belang stellen in den toestand der Christelijke kerk, die de kennis der waarheid en den heilzamen invloed der echte Evangelieleer wenschen bevorderd te zien, begeerig te maken naar de lezing van dit werk.
Mogten alle geestelijken en leeken, ook die van andere godsdienstige gezindheden, gelijk zijn aan den waardigen geestelijke, aan wien wij dezen letterarbeid te danken hebben; ‘dan zouden wij,’ om gedeeltelijk met zijne laatste woorden onze beoordeeling te eindigen, ‘dien gelukkigen tijd te gemoet gaan, waarin de scheidsmuur, die ons reeds zoo lang verdeeld houdt, instort, en wij ons allen daartoe verbinden, God, en Zijnen Zoon, onzen Heere Jezus, door gehoorzaamheid aan hunne geboden, boven alles, en den naasten als onszelven lief te hebben. Hierin bestaat de vervulling det Wet en der Profeten. Al het overige is menschelijke ijdelheid! Geheiligd worde, o God, Uw naam! tot ons kome Uw Rijk!’ |
|