ken in het IJ, ten toon stellen of hangen der lijken, enz. is ons en te onmenschelijk en te onchristelijk, dan dat wij die tijden zouden terugwenschen, waarin dit aan de orde was.
Aan de orde was, zeggen wij: want, blijkens eene opmerkelijke aanteekening van den Heer koning, werden, van 1695 tot 1720, niet minder dan 209 personen binnen Amsterdam ter dood gebragt, en van 1720 tot 1820 slechts 160, hetwelk, naar de zoo even genoemde schaal berekend, een getal van 836 personen had kunnen uitmaken.
Was het met de menschelijkheid, in deze, door sommige nieuwigheidzoekers, zoo hoog geroemde tijden, droevig gesteld, met de zedelijkheid der mindere volksklasse was het niet beter geschapen; ja, het sta hier, niet ter overtuiging van hen, en derzelver onnoozele napraters, die den voortgang van beschaving, verlichting, en het onderwijzen der jeugd, bij de lagere volksklassen, pogen te stuiten, maar voor hen, die gevaar loopen, door hunne dweeperijen weggesleept te worden, geboekstaafd, dat allert ulckes, in vier jaren tijds, zesmaal gegeeseld en vijfmaal gebrandmerkt is; marten dauids, binnen drie jaren tijds, achtmaal gegeeseld en viermaal gebrandmerkt; steven pieters, binnen één jaar, viermaal gegeeseld en driemaal gebrandmerkt; pieter willems, in vijf jaren tijds, elfmaal gegeeseld en vijfmaal gebrandmerkt. En zoo was, onder anderen, zekere griet andries niet minder dan tweeëndertig malen in handen der Justitie geweest. Zekere trijn pieters kwam eenentwintig malen in hechtenis, werd achtmalen, uit hoofde van zwangerheid, van pijnlijke ligehaamsstraf verschoond, maar met een' strop om den hals aan de galg ten toon gesteld, onderscheidene malen bovendien gegeeseld, vijfmalen gebrandmerkt, en beide hare ooren afgesneden; waarna zij, op den 30 December 1617, haar leven aan de galg eindigde. Alle deze genoemde teregtstellingen hadden plaats van 1616 tot 1620; een tijdperk, door de verkondigers der Middeleeuwsche leer zoo hoog opgevijzeld, als werd er toen in Nederland niets dan godsvrucht, vroom- en braafheid
gevonden!
Wij danken intusschen God, dat, alhoewel er, ten aanzien van godsvrucht, vroom- en braafheid, in ons Vaderland, veel te wenschen overblijft, onze tegenwoordige Sententieen Justitie-boeken schaars voorbeelden opleveren van zulk eene verregaande zedelijke verbastering onder de lagere volks-