teeder van geweten, verstandig en Christelijk, voor allen stichtend en leerzaam is. De brieven getuigen alle van den echten vaderlandschen geest; en, ofschoon dit hier geene hoofdzaak is, keuren wij het hoogelijk goed, dat hier herinneringen en wenken gegeven worden op gebeurtenissen, die wij beleefden, vernederingen, die wij ondergingen, en wat al meer grievends was, toen wij, het Fransche Rijk ingelijfd, gedwongen werden door den ijzeren schepter van den Dwingeland, wiens naam ook bij de nakomelingschap niet dan met afschuw behoort genoemd te worden, maar wiens koele wreedheid wij vreezen, dat bij velen, reeds van het tegenwoordig geslacht, maar al te zeer vergoelijkt en vergeten wordt. Deze geschiedenis valt ook in den tijd van napoleon's val, zijne verbanning, en ontvlugting van Elba, en de eindelijk geheele vernietiging zijner magt bij den slag van Waterloo.
De lezer herinnert zich, dat, aan het slot van het tweede deel, Emilia op het punt was van te huwen aan een waardig man; en wij begrepen toen, dat het huwelijk reeds voltrokken was. Dan nu zien wij, dat wij ons vergist hebben; die band was, nog vóór hij gelegd was, door den vroegen dood van den aanstaanden echtgenoot verbroken. Nu vinden wij haar, na ettelijke jaren, bij eene vriendin, bij welke zij zich onledig houdt met zich het voorledene voor den geest te brengen, door de herlezing van een aantal in dien tijd met vele vrienden en bekenden gewisselde brieven. Zoo worden wij, op eene bevallige wijze, bekend gemaakt met hetgeen wij van de geschiedenis van Emilia, van haar hart en van hare dierbaren, konden verlangen te weten. Zij was nu gereed, met hare oude leermeesteresse en waardige vriendin, met welke zij dien tijd te Brussel gewoond had, en die zij in de opvoeding van eenige jonge Dames (enkel om zich nuttige bezigheid en asleiding te bezorgen) had aan de hand gegaan, eene reis naar Straatsburg te doen. Zij deed die reis in gezelschap ook van eene aanzienlijke vrouw en hare dochter, aan welke laatste vooral, en toen en vervolgens, Emilia bijzonder trachtte van nut te zijn. Zij zag op die reis veel. Te Weenen zijnde, bij gelegenheid van het Congres der verbondene Mogendheden, ontving zij een ernstig aanzoek tot het huwelijk met eenen Amsterdamschen Heer, wel aanmerkelijk ouder dan zij, maar voor wien zij, sinds langen tijd, opregte vriendschap en innerlijke hoogachting, die hij inderdaad verdiende, had gekoesterd. Zij besluit dan ook, na