waarvan sommige van zoo klein belang en daarenboven zoo betwistbaar zijn, dat men ten laatste niet weet, waarin toch eigenlijk die Siegenbeekerij bestaat, die men zoo vinnig doorstrijkt, en waarvan men, naar 't mij voorkomt, zoo moeijelijk eene andere beschrijving dan deze zou kunnen geven: Spelling der voornaamste en beste Nederlandsche Taalgeleerden, in een beredeneerd verslag en beknopt overzigt voorgesteld.’ Dit oordeel van eenen bevoegden regter over den ganschen arbeid van siecenbeek is zoo juist en billijk, dat ieder onpartijdige, zonder de minste aarzeling, daaraan zijn zegel zal hechten, op het eigen oogenblik, dat men, bij het heesch geschreeuw des tegenstanders, meer medelijdend dan schamper, de schouders optrekt.
Het is onnoodig, dat de inhoud van dit hoogstbelangrijk boekje door ons nu opzettelijk wordt ontleed. De tegenspraak van bilderdijk, die, bij mindere eigenliefde, als Taalgeleerde heerlijker zou schitteren, vermeerdert slechts de belangstelling in alles, wat van onzen siegenbeek wordt in het licht gezonden. Het aangekondigde boekje verdient in aller handen te zijn, als behelzende ook menige teregtwijzing voor zulken, die, als ware schoolpedanten, het omne nimium niet vermijden, en, ten opzigte der bastaardwoorden, als Philologastri meer dan als Taalgeleerden zich voordoen. Berigt voor de schrijvers van Oktober, Desember, Ksenofon, kwaliteit, kwantiteit, en, misschien binnen kort, van kaliteit en kantiteit, en van nog grooteren onzin.
Ten slotte zij nog gemeld. dat siegenbeek, op verzoek van van der palm, twee reeds vroeger, in den Recensent, ook der Recensenten, en in den Konst- en Letterbode, medegedeelde vertoogen in dit geschrift wederom geplaatst heeft. I. Iets over het nochtan der Ouden, en de daarop gevestigde schrijfwijze van nogtans, voor nogthans of nogthands, bl. 1-18. II. Gemengde taalkundige Bedenkingen, bl. 19-45. Voor dit alles, zoo beknopt mogelijk voorgedragen, zeggen wij den eerwaardigen Schrijver dank.
Moge de bekwame man nog lang op het aangenaamste gestreeld worden door de welwillendheid, met welke ook de Zuidelijke Nederlanders zijnen voortreffelijken arbeid ontvangen en aanwenden, ter meerdere belangstelling in onze schoone moedertaal! Het gegronde vooruitzigt hierop is ruime schadeloosstelling voor bilderdijk's buitensporig geschreeuw. Tantum.