hij ons onlangs bekend maakte, eenigzins bijzonder tot dat gewest behoorden. Maar de hemsterhuizen, die hij ons in dit nieuwe werkje, in de landtale, doet kennen, behoorden daar en in Groningen oorspronkelijk te huis.
Zoo aardig de aanleiding en daaruit voortgevloeide vorm van dit werkje is, zoo hoogstbelangrijk zijn inderdaad de onbekende en minbekende berigten, die wij hier ten opzigte van het geslacht en den hoofdpersoon, den grooten tiberius, ontvangen. Een jeugdig vriend en kweekeling van den Professor, te Groningen zijne studie voortzettende, kocht (op de verkooping des boedels van den laatsten der hemsterhuizen) de Albums van evengenoemden tiberius en zijnen vader. Aldus de crane in handen gekomen, zag deze welhaast, dat uit dezelve niet weinig zou op te delven zijn ten aanzien der geschiedenis van den een en ander, en besloot dadelijk, met bijvoeging van alle andere hulpmiddelen, welke hem zouden kunnen te stade komen, dit werk te aanvaarden. Nu worden deze Albums, eerst van den vader, franciscus, en daarna van den beroemden zoon, inderdaad de voorname leiddraden eener voortgezette levensgeschiedenis. Uit dezelve blijkt, dat de oude franciscus, met meerderen van het geslacht aan de genees- en heelkunst gewijd, en uit Vriesland afkomstig, zelf een uitstekend geleerde was, die, naar Pavia vertrokken zijnde, om daar den Doctorshoed, zoo wel voor wijsgeerte als in de geneeskunde, te verkrijgen, zulks, blijkens de ingevoegde bul, maar vooral de getuigenissen der grootste geleerden in- en buitenslands, in het Album bewaard, op de schitterendste wijze volbragt. Hij haastte zich intusschen niet met zijne kundigheden in beoefening te brengen, zette zich eindelijk te Groningen neder, en had reeds zijn vijfenvijftigste jaar bereikt, toen hem tiberius geboren werd, maar beleefde ook zijn tachtigste.
De zoon vertoonde van zijne vroege jeugd een' buitengewonen aanleg. Met het veertiende jaar student geworden, deed hij met het zestiende, in gezelschap van zijnen vader, een' uitstap naar Holland; en het was bij deze gelegenheid, dat zijn Album werd aangelegd. Uit eene menigte van vriendschaps- en lofbetuigingen, door Groningers en Vriezen als tot afscheid, door anderen bij gelegenheid der kennismaking in hetzelve neêrgelegd, (waardoor het eenigzins eene tijdrekenkundige reiskaart wordt) blijkt vooral de zonderlinge gevor-