zijn. Men denke slechts aan La Secchia rapita, of den geroofden Emmer, van tassoni, aan de Lutrin van boileau, en de geroofde Hairlok van pope, boertige Heldendichten, welke eene algemeene vermaardheid erlangd hebben, en in dit vak als modellen kunnen beschouwd worden.
De kens des onderwerps is derhalve ongelukkig, en de dichttrant, in welken hetzelve behandeld is, daarenboven alles behalve voorbeeldig. Niet, dat men hier en daar niet eenige echtkomische en lachverwekkende beschrijvingen zoude ontmoeten, b.v. het fruitgevecht in den eersten zang; of soms niet den eenen of anderen snedigen zet, gelukkig uitgedrukt, zoude aantreffen, b.v.:
Een boer meent ‘ja’ door ‘ja,’ doch in het algemeen
Een staatsman ‘neen’ door ‘ja,’ en weder ‘ja’ door ‘neen.’
Doch platheid en gemeenheid voeren te dikwijls den boventoon. Hoe vindt men b.v. deze korte schildering van een moord- en hangtooneel:
De koppen rollen, en de rijkbevolkte stad
Schijnt wel een bokkinghang, die staak bij staak bevat. (Bl. 113.)
of:
Men kapt hem moot aan moot, gelijk een kabeljaauw,
En spijkert ze overal ten toon aan 't woedend graauw;
De moord is algemeen, voldoet aan 's volks verlangen,
En waar't bandieten vindt, daar worden ze ook gehangen. (Bl. 56.)
Jammer is het waarlijk, dat de Heer barbaz, die, blijkens den geheelen aanleg en sommige echtkomische gedeelten van dit gedicht, en daarenboven door zijne gemakkelijke versificatie en den rijkdom van zeer gepaste vergelijkingen, zoo veel aanleg voor deze dichtsoort schijnt te hebben, een verkeerd voetspoor heeft ingeslagen, en zijn werk zich zoo gemakkelijk heeft gemaakt. Had hij zijne verzen vlijtiger bearbeid, en er tien vervaardigd in den tijd, dat hij er thans honderd, of misschien meer, nederkletste, dan zou de kritiek gunstiger hebben kunnen oordeelen over zijn werk, hetwelk zij thans voor mislukt moet houden.