een volk, hetgeen staatsmannen, vlootvoogden, geleerden en kunstenaars van den eersten rang heeft voortgebragt, en al vóór eeuwen door nijverheid, welvaart en vrijheidsliefde onder alle volken uitmuntte, ook wel goede dichters en eene dichterlijke taal mag bezitten, - wij zouden het zelfs der moeite niet waardig achten, hierover een woord te spreken. Zulk eene trotschheid, welke het goede bij een ander niet wil erkennen, volgens het ‘nul n'aura de l'esprit que nous et nos amis,’ is even zoo verachtelijk in eene natie, als in een afzonderlijk persoon. En waarlijk, wij kunnen ons, hoe veel onbeduidends en ongelikts de Hollandsche Muze ook voortbrengt, en hoezeer het ons aan kapitale stukken, heldendichten, regt oorspronkelijke treurspelen, enz. eenigzins moge ontbreken, met de eerste natiën van onzen tijd in het bedoelde opzigt meten. Het werkje zelf bevestigt ons in ons gevoelen. Het moeijelijke toch der vergelijking, en de bedwelming, die het nieuwe eener uitheemsche taal, benevens de zelfvoldoening van dezelve te mogen lezen, anders wel eens medebrengen, houdt hier op: wij lezen vondel en kamphuyzen of antonides in de taal van thomson en pope, van byron en moore, en wij zijn er niet minder door verrukt, schoon wij zullen moeten bekennen, dat ze, bij de meesterlijke vertaling, toch niet gewonnen hebben. Maar, dat de uitgevers deze dichters kozen, en ze zoo overbragten; dat zij toonen, met de geheele geschiedenis onzer letterkunde zoo bekend te zijn, en daarvan dit gebruik maakten, - dit voorzeker verdient onze bewondering en toejuiching. Misschien moeten zij die wel inzonderheid van ons wachten. Althans, hoe onbegrijpelijk het zij, dat hunne bevooroordeelde landgenooten, op den duur, voor dit licht de oogen zouden sluiten, tot nog toe vernemen wij niet veel van den
opgang, in Engeland door het werkje gemaakt; en althans het vervolg, waarin ook de stukken van nog levende dichters, komt nog niet opdagen.
Na een inleidend overzigt, beginnen zij met jacob van maerlant, in de dertiende eeuw, en eindigen met broekhuizen, bij het begin der achttiende. De overigen slechts genoemd hebbende, geven zij van een dertigtal der voornaamsten het leven en kortere of langere voorbeelden, meestal in het Engelsch alleen. De reden der meerdere of mindere beknoptheid in dezen was ons niet altijd klaar. Maar wat wij vonden deed ons genoegen, zoo wel ten aanzien van