zal het knaapje tevreden stellen. Eene kinderhand is ligt gevuld. Wij hebben daarom, bij het doorloopen van dit bundeltje, geen vergrootglas gebezigd. De nederigheid, welke het knaapje in het Voorberigt aan den dag legt, zal, hopen wij, geene licentia poëtica zijn, van welke zich een groor Dichter in onze dagen wel het meest bedient. Wij hebben van den afstammeling van demokriet betere gedachten, en vinden daartoe grond in het volgende:
Maar neen, zoo waanwijs, zoo hoovaardig
Zijn Demokrietsche telgen niet;
Hun werk zij al geen lauwer waardig,
Daar elk er feil bij feil in ziet.
Doch zouden zij dan angstig vreezen? -
Dat d' eerstling vrij in 't licht verschijn',
Volmaaktheid kan op aard nooit wezen,
Elk meent zijn uil een valk te zijn.
Over de uilheid nu of valkheid van het knaapje zullen wij ons niet stellig behoeven te verklaren. Tusschen uil en valk vliegt het seisje, maar houdt zich niet altijd juist in het midden. Medium tenuere beati. Wij behoeven niet aan te wijzen, dat juist het Zoontje van Demokriet, in dit bundeltje, niet overal onder die gelukkigen behoort. Het slot van dit bundeltje nemen wij over, met de betuiging, dat wij, onder het doorlezen van hetzelve, geene gegronde redenen gevonden hebben om het te wederspreken:
Hoe min dit bundeltje is gesteld,
't Heeft wis toch wel iets nieuws gemeld,
Hoe zwak dan ook van toonen;
Het nedrig seisje, in 't boschje of riet,
Schaamt zich voor filomeelen niet,
Maar kan zich zelf beloonen.
De stukjes, die hier voorkomen, zijn onderscheiden in aard en waarde. Alle vergelijking zou hier hatelijk zijn; en daarom onthouden wij ons van eene beoordeeling, welke den eenen zoon van demokriet zou kunnen ontmoedigen, den anderen te hoog opvijzelen. Het ultra is ook hier schadelijk. De menigte der geleverde stukjes verbiedt ons insgelijks, van elk een bijzonder verslag te geven. Wij meenen te kunnen volstaan met de verklaring, dat ons het meest bevallen zijn,