Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Woordenboek voor de Spelling der Nederlandsche Taal, opgedragen aan den Hoogleeraar M. Siegenbeek; door G. Lauts. Te Brussel, bij Brest van Kempen. 1827. In gr. 8vo. XI, 214 bl. f 2-20.
| |
[pagina 346]
| |
alles na te lezen en te toetsen! Het kan, dunkt ons, volstaan, dat men van den Schrijver verneemt, hoedanig een Woordenboek hij leveren wil, en dat men hier en daar het boek openslaat, om na te gaan, of de Schrijver levert, wat hij heeft beloofd. Vindt men zich echter hierin meermalen bedrogen, dan is men bijna verpligt, alles te onderzoeken, om niet een streng oordeel, zonder duchtige bewijzen, te vellen en aan het Publiek mede te deelen. Zoo weinig moeite het inhad, het werk van lauts als voortreffelijk te leeren kennen, zoo veel arbeids veroorzaakte het ons, dat wij het laatste werk geheel doorgingen, om de beschuldiging te ontgaan, dat wij los en vlugtig hebben geoordeeld. Het later uitkomen was immers, gelijk het ons toeschijnt, voor het tweede geschrift een geschikt middel, om iets te leveren, dat ten minste in waarde niet te veel afviel. Doch laat ons over beide deze Woordenboeken afzonderlijk ons oordeel mededeelen. De Heer lauts, als gelukkig beoefenaar onzer moedertaal, reeds sedert eenigen tijd gunstig bekend, stelde zijn werk op, vooral ten gebruike der Zuidelijke Nederlanders, die aan het Woordenboek voor de Spelling, door Prof. siegenbeek met een ander doel vervaardigd, niet genoeg hadden. Van verschillende kanten aangezocht, nam de Heer lauts, ook met goedkeuring van den beroemden siegenbeek, de bearbeiding van dit Woordenboek op zich, en, door genoemden Hoogleeraar voorgelicht en ingelicht, bragt hij het ten einde. ‘Ik heb, (bl. IV.) getrouw aan uwe beginselen, meerdere uitbreiding aan uw Woordenboek gegeven, en, om het niet te zeer in dikte te doen toenemen, te gelijk weggelaten datgene, waaromtrent thans geen twijfel bestaat, of dat niet regtstreeks betrekking tot de spelling heeft.’ Woorden uit de Opdragt aan Prof. siegenbeek, wiens gedienstigheid lauts openlijk erkent, in het ontvangen van schriftelijke bedenkingen en verbeteringen. Slechts gering zijn de afwijkingen van siegenbeek's Woordenboek. Togt is bij lauts voor reis, onderneming; Tocht, windtrek, begeerte, genot. Dit onderscheid is de voornaamste en schier eenigste afwijking van siegenbeek's spelling. In verschillende zamengestelde woorden wordt door lauts de n weggelaten, waar het meervoudige denkbeeld, bij het eerste gedeelte der zamenstelling, minder te pas komt. Dit geschiedt door hem ter bevordering der welluidendheid. Tot | |
[pagina 347]
| |
voorbeelden dienen Abrikoze-, Besse-, Rozeboom, Beerelsider, Beurzesnijder enz. (Waarom zondert lauts hiervan uit Beeldendienst, Beeldenstorm?) Voorts vermijdt hij de verdubbeling der s in dwaselijk, huiselijk, oorblaaster, verwaarlooster, vreeselijk, wijselijk enz. Eindelijk heeft hij, ter bevordering eener goede uitspraak, overal de zacht lange e en o aangeduid, b.v. in nemen en dolen. De eerste bladzijden van dit werk hebben wij zorgvuldig nagezien, het overige hier en daar opgeslagen en vergeleken. Het is ons voorgekomen, dat ook de Noordelijke Nederlanders van dit Woordenboek groote dienst mogen verwachten. Weinige aanmerkingen hebben wij te maken. Aangesloten staat niet op de regte plaats. Het Aangefloten van siegenbeek zou daar beter passen. Aandridsen is blijkbaar verkeerd voor Aanridsen. Aanwensel (liever Aanwendsel, o). Deze verandering is geene verbetering. Aanwensel is hetgeen men aanwent. Hetgeen men aanwendt, zou Aanwendsel heeten. Doch, zoo veel wij weten, is het laatste woord niet in gebruik. Beheerschster, taalkundig zekerlijk juist; maar met inachtneming der welluidendheid klinkt toch zachter Beheerscheres. Hier zou dus hebben gepast: liever Beheerscheres. Van oneindig mindere gehalte is het Handwoordenboek der Nederduitsche Taal. Hier is veel geschreeuw en weinig wol. Het toevoegsel naar de laatste spelling heeft veel van het naar den laatsten smaak, waarmede de aangebodene waar somtijds niets gemeen heeft. ‘Na eene korte Schets der Nederduitsche Spraakleer (daarom vooral goed, omdat zij kort is) vindt de Lezer alhier de woorden naar het alphabeth met derzelver doorgaande afleiding uit de onderscheidene talen, en met de opgave hunner verschillende beteekenis, hoedanigheid, zamenstelling en geslacht, zoo kort en duidelijk, dat ieder oplettende daarin zijn weetlust volkomen zal bevredigen.’ Volgens deze woorden der Uitgevers, in het Voorberigt, bl. I., zullen wij verslag geven van hetgeen wij in dit Handwoordenboek hebben gevonden. 1o. Afleiding uit verschillende talen. Deze geeft een heerlijk middel aan Schoolpedanten in allerlei formaat, om ten minste iets te zeggen van talen, van welke zij meestal niets weten. Wij zijn er evenwel niet tegen, dat sommige woorden uit vreemde talen worden opgehelderd. Doch dan moet ook blijken, dat men daartoe regt heeft. Ook het Arabisch is hier van nut, in Bassa, kameel, Muzelman, vizier enz. | |
[pagina 348]
| |
Daarom bevalt ons niet de kost, dien bilderdijk bij het woord Aalmoes opschept; want al had hij ook hier aalmoes, d.i. aalwarmoes, gekookt, dat nog meer inheemsch is, dan zou nog de Grieksche afkomst van dit woord daarom meer verkieslijk zijn, omdat dit woord een' kerkelijken oorsprong heeft, met zoo vele andere, als in onze taal zijn overgenomen: Bijbel, Bisschop, Diaken, Duivel, Engel, Evangelie, Kerk, Koster, Paschen, Pinksteren, Priester, Profeet, Psalm. Ons ontbreekt hiertoe de noodige ruimte; anders zou het een belangrijk onderwerp zijn, over die woorden onzer taal te handelen, welke uit andere talen zijn voortgevloeid, met bijvoeging der meestvoldingende bewijzen voor den vreemden oorsprong dier woorden. Voor zulk eene taak is wel het allerminst onze Handwoordenboekschrijver berekend. Hij voert aan bij Aarts, Gr. archiGa naar voetnoot(*); Ang, Eng, Gr. agkulos; Ban, van het Gr. balloo; Boom, Lat. pomus; Boren, van het Lat. forare; Geesel, Gr. skutalee; Knecht, Gr. gnathoon, enz. enz. Hier vindt men veel kool. Ook nog op savooikool, Lat. Brassica subaudica. 2o. Opgaaf der verschillende beteekenis. Dit gedeelte levert wel de meeste en de grofste fouten op, te minder verschoonlijk, hoe duidelijker het blijkt, dat hij weiland's Woordenboek geraadpleegd, en toch niet goed afgeschreven heeft. Ziehier eenige staaltjes: Drevel voor puntig ijzer. Weiland heeft nog: waarmede men iets indrijft. De hoofdzaak ziet onze man voorbij, en hetgeen weiland niet juist zegt, teekent hij aan. Een drevel is niet puntig, maar stomp, met eene holligheid ter indrijving vooral van spijkers. Etgroen (zameng. van eetgroen) voor nieuw gras. Weiland voegt er bij: ‘Het tweede nieuwe groene gras, dat allereerst na de afmaaijing opschiet, en tot eene naweide voor het vee geschikt wordt.’ In tegenstelling met het gewonnen hooi, ook als het veld tweemaal afgemaaid wordt, wordt het nagras etgroen, eetgroen genoemd, omdat het vee dat gras groen - niet als hooi - eet. Doch hetgeen wij min naauwkeurig ook bij weiland vinden, zullen wij nu overslaan. Griend voor woud met wilgen. Mannelijk? - N.B. Woud? Misschien in het oog van Lilliputters. Lauts heeft korter en beter: Wilgenwaard. Vrouwelijk. | |
[pagina 349]
| |
Gust, eene koe, die niet dragtig is. Z.n. voor bijv. n. Ook eene merrie heet gust, als zij niet gedekt is. Hals voor deel van 's menschen ligchaam. Dieren hebben dus geen hals. - Weiland heeft het dan mis - ? Hoen voor het jong van eene hen. Wij dachten, dat dit woord, even als kip, het geheele geslacht der hoenders aanduidt, haan, hennen, enz. Hommel voor bij, naar het gegons. Hier heeft hij weiland fout nageschreven, en de hoofdzaak overgeslagen. Hoos, luchtverschijnsel?? Jas, mannelijke overrok. - Dragen de vrouwen dan ook geene jassen? - Ook voor boer in het kaartspel. Wederom mis, even als later met Nel, de negen of troef in het kaartspel. Onvergeeflijk voor iemand, die voor Staats-, Stedelijke en Dorpsbeambten schrijven wil. Wie hunner kent Jas en Nel niet? Do. weiland wist dit beter. Dien was het niet kwalijk te nemen, op dit punt te dwalen. Doch onze man ziet, ook buiten het kaartspel, wel meer zijne kaarten verkeerd voor troef aan. Is het dan wel wonder, dat hij, in plaats van goed uit te spelen, hangt? Indigo, donkerblaauwe verwplant. Zoo maakt hij, door keurige zamenstelling, de plant, in plaats van de verw, donkerblaauw. Komenij, kramerij, kruidenierswinkel. Voor vettewarierswinkel. In Amsterdam zal het kleine kind onzen man uitlagchen, als hij den kruidenier in de komenij zoekt. Kornel voor fijne zemelen, of kornelle. Wederom mis. Zemelen komen van Tarw of Rogge; kornel van Boekweit. Naaf voor holte van een rad. Wederom heeft hij weiland nageschreven; maar met weglating van het woord, waarop het meest aankomt. Weiland heeft: ‘middelste holle verhevenheid van een rad, door welke de as gaat.’ Naaf, van gelijken oorsprong met Navel, wordt genoemd het middelste gedeelte van een rad, in hetwelk de spaken steken. Naaf wordt dit gedeelte welligt genoemd, omdat, even als umbilicus bij de Latijnen somtijds het middelste gedeelte van eenig land aanduidt, de Naaf het middelpunt van het wiel uitmaakt. Pair, als titel van Fransch Edelman. Er zijn dus geene Engelsche Pairs. Het Pairschap is bij hem dus blootelijk titel; misschien in dien zelfden zin, als onze man Handwoordenboekschrijver mag heeten, zonder het te zijn. | |
[pagina 350]
| |
Paneel, houten plank, of beschos. Elke timmermansjongen zal hem hier beter kunnen inlichten, even als bij het woord plint voor plat, vierkant, voet eener zuil. Pet voor lederen hoofddeksel. Dus is een lederen Hoed ook een Pet. Mis geschoten. Protestant voor Hervormde. Dus Lutherschen, Remonstranten enz. matigen zich dien naam aan. Weiland geeft iets meer: alle Christenen, die niet Roomsch zijn. Hier is te veel; bij onzen man te weinig. Reaal, voormalige Spaansche munt. - Sedert wanneer heeft Spanje opgehouden bij realen te tellen? - Reaal geldt in de volkstaal 17½ cent. De naam is van Spaanschen oorsprong. - Dit is beter. Roef, verdekje, baar, vertrek. Wij kennen wel eene roef, welke op de baar komt, namelijk het driekantig stuk, dat te Amsterdam op de doodkist bij de begrafenis geplaatst wordt; ook het driekantig deksel, dat men op muren metselt. Misschien heeft wel van dien vorm het gedeelte der schuit den naam roef ontvangen, omdat oulings hetzelve roefsgewijze gebouwd werd. Voortijds noemde men insgelijks het deksel eener doodkist de roef; maar dan liep ook dat deksel naar boven spits toe. - Maar baar, neen, dat beteekent ons woord nooit. Vijt, zweer aan den vingertop. Weiland laat het in 't onzekere, en voegt er nog iets bij, dat het pijnlijke uitdrukt. Onze man, die niet enkel in de heelkunde mistast, heeft de vijt nooit gehad; anders zou hij het wel beter weten. Vrikken, staande roeijen. Weiland verklaart het beter; en deze gegevene verklaring laat onze Schrijver, als naar gewoonte, onaangeroerd. Het wrikken van de sloep, door den roeispaan, en geenszins de staande houding van den sloeproeijer, is hier hoofdzaak. Het zitten of staan doet hier volstrekt niets af. Zeug, wijfje van een varken. Weiland heeft, beter, een moederzwijn. Zwei, schuinsche winkelhaak. Zoo beschrijft weiland eveneens dit woord. Een schuinsche winkelhaak heet een verstekhaak. Eene zwei is buigbaar, tot het vormen van elken hoek. Men zou haar dus eenen paswinkelhaak kunnen noemen, naar het gebruik, hetwelk van haar gemaakt wordt. 3o. Eindelijk nog iets over de zamenstelling. Want hetgeen | |
[pagina 351]
| |
hij over de hoedanigheid en het geslacht (eilieve! behoort het geslacht ook niet tot de hoedanigheid der woorden? Doch dit overgeslagen!) der woorden aanteekent, gaan wij voorbij, als met al het overige van gelijke gehalte. Ert, Erwt, Erwet - - zam. nat - rijs - soep - worm. Dus niet Erte- of Erwtenat, enz. maar Ertnat, enz. Hoen - - zam. veld -, veldhoen. Dat gaat goed. Maar - bout - ei - hok enz. Dus hoenbout, hoenei, hoenhok. Dat is immers duidelijk, - en goed - ?? Hond - zam. - dag - draf - gras - hok, enz. Dus past dan de hond op alles? Ja, maar alleen bij den Schrijver. Doch voor de liefhebbers van raadsels schrijven wij geheel af het woord: ‘Zijgen, (neders. sijen) door- neder- weg-voor nedervloeijen, nederzinken, fig. in flaauwte vallen, te kort schieten, zeeg, gezegen b. of onz. ong. w. zam. - doek - schotel - vat enz.’ Het is hier: raad, raad, wat is dat? Wij geven het, en eindigen met
Parturiunt montes, nascetur ridiculus mus;
dat is:
Veel geschreeuw, en weinig - beter nog: geen - wol.
|
|