Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 330]
| |
die wij vroeger beschouwd hebben, begint hier dan nu de eigenlijke Geschiedenis van den Held, en wordt in deze beide Deelen voortgezet tot op zijne verheffing tot Consul voor het leven, na den Vrede van Amiens. Het geschreeuw, in Frankrijk, en ook door niet weinigen in Engeland zelve, tegen dit boek aangeheven, alsof het den roem des Schrijvers geheel moest verduisteren, en alsof de Geschiedschrijver hier de faam des Romanschrijvers had vermoord, is, onzes inziens, zeer onregtvaardig. Wij hebben veelmeer in den Schrijver eene zeldzame mate van onpartijdigheid opgemerkt, die, zonder aanzien van volk of personen, regt doet en hulde betoont aan verdiensten, en slechts de wetten der zedelijkheid tot rigtsnoer en maatstaf kiest zijner beoordeeling; terwijl hij zelfs daarin geenszins met overdrevene gestrengheid te werk gaat, maar gaarne let op alle verschoonende omstandigheden eener daad, en op de betrekkingen, waarin de dader geplaatst is. Wel verre van napoleon in een hatelijk licht te stellen, is de Schrijver hem veeleer gunstig dan ongenegen; overal spreekt hij met eene soort van geestdrift van zijne militaire talenten, volgt doorgaans zijne legerberigten (meer zelfs, dan wij in alle gevallen zouden voorzigtig keuren). En toch zou men, naar de beoordeelingen in de Fransche papieren, moeten oordeelen, alsof hij den Held zijner Geschiedenis geheel misvormd en met de zwartste kleuren had afgeschilderd. De Franschjes willen, dat men voor hunnen Afgod zal nederknielen en dien aanbidden; en wie dit niet onvoorwaardelijk doet, dien vervolgen zij met alle de middelen, die in hunne magt staan. Het is waar, dat Sir walter met afkeuring, hoewel in gematigde uitdrukkingen, spreekt van den roof der kunstwerken in Italië; van de wreedheden, tegen de opstandelingen in Lombardije gepleegd, die strekken moesten, om eene daad - de verdediging des Vaderlands door de ingezetenen zelve - met den dood te straffen, die buonaparte naderhand, toen het met zijne belangen overeenkwam, voorstelde als den heiligsten pligt. Maar hetgeen ons getroffen, en die | |
[pagina 331]
| |
beoordeelingen in ons oog zoo onverklaarbaar gemaakt heeft, is, dat de Tory Sir walter scott zijne meeste afkeuring tegen napoleon uitboezemt over de verkrachting der vrijheden van zijn Volk, niet eerst na zijne verheffing tot Keizer, niet eerst nadat zijn geluk hem geheel bedwelmd en tot een' Despoot, ook in den vorm, had veranderd, - maar reeds terstond na den beroemden 9 Brumaire, (18 Nov. 1799) toen hij zich de waardigheid van Eersten Consul deed opdragen. Wij herkennen hier den waren Brit, wien geen partijgeest de heilige Regten der Menschheid en der Volken - althans in Theorie - kan doen uit het oog verliezen. Het derde Deel omvat de eerste lotgevallen des Helds tot op den Vrede van Campo-Formio in 1797. De gegrondheid der verhalen wegens den minnehandel van napoleon's moeder met den Franschen Generaal marboeuf wordt tegengesproken en als het uitwerksel det kwaadwilligheid beschouwd, alsmede het verhaal van sommigen, alsof napoleon zijne geboorte opzettelijk een jaar later gesteld zou hebben, ten einde als Franschman (na de inneming van Corsica door Frankrijks wapenen) te kunnen worden aangemerkt; deze laatste aantijging wordt zelfs stilzwijgend voorbijgegaan. - Belangrijk, en geheel in den geest des Schrijvers van Waverley, is het tafereel van 's Helds geboorte en kindschheid. Wij zien bij de eerste de legerstede zijner moeder bedekt met een stuk tapijt, de helden der Ilias voorstellende, en de beschrijving van zijn nederig vaderlijk huis bij Ajaccio, dat zoo zeer afsteekt bij het trotsche paleis der Tuileriën. - Nopens het verblijf van buonaparte op de militaire school te Brienne wordt niets dan goeds medegedeeld, en wel uit nog ongedrukte bescheiden, den Schrijver door gewezene schoolmakkers van napoleon bekend geworden. Zijne wreedheden te Toulon vinden geen geloof bij onzen, geenszins tegen den Ex-Keizer vooringenomen' Schrijver: hij geeft zelfs later te kennen, dat de beruchte naam van brutus-buonaparte niet door napoleon, maar door lucien zou zijn aangenomen. Groote lof | |
[pagina 332]
| |
wordt eerstgemelden integendeel toegezwaaid wegens zijn dapper en krijgskundig gedrag in de belegering van Toulon. - Bij gelegenheid van napoleon's eerste verschijning op het groote tooneel der omwentelingen - het gevecht in de straten van Parijs op 5 Oct. 1795 - wordt een overzigt der toenmalige partijen gegeven, hetwelk zekerlijk niet vleijend is voor die partij, welke den Held destijds beschermde. Het huwelijk van buonaparte met josephine wordt aan reine genegenheid toegeschreven. (Deze kwam dan wel bijzonder overeen met zijne belangen!) Zoo nogtans eenige hier medegedeelde, uit tennant's reis ontleende, brieven van napoleon aan josephine echt zijn, schijnt hij in Italië nog, in den eigenlijksten zin des woords, op zijne vrouw verliefd te zijn geweest. Nu begint het verslag van den merkwaardigen eersten veldtogt van napoleon in Italië, waaromtrent wij niet in bijzonderheden kunnen treden. Scott heeft dit con amore en, onzes inziens, voortreffelijk bewerkt. De onderscheidene, somtijds zeer ingewikkelde gevechten, de stellingen der legers, de inzigten en schrandere krijgsbewegingen des Veldheers, zijne staatkundige handelingen en bedoelingen, zijn goed, duidelijk en onderhoudend uiteengezet. Aan beaulieu, hoezeer dan ook overwonnen, wordt regt gedaan, als een oud costumier, (maar oud, in den volsten zin des woords, naar ligchaam, ziel en gewoonten.) Wurmser wordt, als veel bekwamer Veldheer, geprezen; (hem weêrhielden geene jaren, om zich napoleon tegen te werpen, en eindelijk liever in Mantua te laten opsluiten, en paardenvleesch te eten, dan den smaad der overgave te kiezen.) Buonaparte's edelmoedigheid omtrent dien grijzen Veldheer, bij de overgave van Mantua, wordt met den vereischten lof in het licht gesteld; alsmede zijne kieschheid, om bij die overgave niet tegenwoordig te zijn. Alvinzy bekomt den dubbelzinnigen lof: ‘hij was een Officier van grooten roem, welken men toen algemeen dacht, dat welverdiend was.’ De Oostenrijksche Veldheeren | |
[pagina 333]
| |
waren echter allen, gelijk de Schrijver aanmerkt, op de ondoelmatigste wijze aan de plannen van den zoo verre verwijderden Hofkrijgsraad ondergeschikt, en dus minder verantwoordelijk voor de begane misslagen. Het is bijna ongeloofelijk, met welke hardnekkigheid dat ligchaam door alle deszelfs Veldheeren den dwazen maatregel deed uitvoeren, om hunne legers in onderscheidene van elkander verwijderde benden te verdeelen, die dan door den onvermoeiden en vluggen napoleon en door de snelle beenen der Franschen in allerijl werden overvallen, en door de overmagt van het geheel of het grootste gedeelte zijns legers verpletterd. Dit wordt hier zeer juist aangetoond, en over 't algemeen is, wat krijgsbewegingen aanbelangt, dit gedeelte van napoleon's loopbaan wel het uitvoerigst en volledigst ontwikkeld, vooral met betrekking tot zijnen eersten veldtogt (1796). De Schrijver meent zich over die uitvoerigheid eenigzins te moeten verontschuldigen, omdat het voor napoleon het begin was zijner militaire loopbaan, en omdat hij naderhand nimmer weder met zoo veel overmagt heeft moeten strijden, noch met weinig middelen zulke groote overwinningen heeft bevochten. Ook moest men bij den aanvang van 's mans geschiedenis het eigenaardige (eigendommelijke zegt de Vertaler, en hij zegt het niet alleen) van buonaparte's krijgskunst in het licht stellen. Deze verontschuldiging was onnoodig; wij hebben deze bijzonderheden met groot genoegen gelezen, en zoo het met het plan des Schrijvers was overeengekomen, om ook het vervolg zoo te behandelen, zou ons zulks, met zijne levendigheid van stijl en kunst van schildering, gewis niet verveeld hebben: maar hij vreesde zekerlijk, dusdoende, het werk al te omslagtig te maken. Reeds in den veldtogt van 1797 tegen den Aartshertog karel bekort hij zich merkelijk. Omtrent de staatkundige verrigtingen van napoleon, wordt zijn onedelmoedig gedrag ten aanzien van Parma en Modena ten strengste gegispt; daar hij derzelver Vorsten niet alleen van hunne schatten plunderde, maar ook hunne | |
[pagina 334]
| |
beste schilderstukken als losprijs deed afstaan. De berisping van dit stelsel van kunstroof is, gelijk wij reeds aanmerkten, volkomen regtmatig en billijk; maar de onpartijdigheid gebiedt ons, hier een door den Schrijver bijgebragt tegenovergesteld voorbeeld te ontzenuwen, door de bedenking, dat, zoo frederik de Groote in 1756 de prachtige galerij, de kunstkabinetten en Museums van Saksen ontzag, napoleon zulks in 1806 niet minder gedaan, en geen enkel stuk daaruit (zekerlijk tegen zijne gewoonte) naar Parijs heeft laten vervoeren. - Voorts wordt alle regt gedaan aan 's mans onbaatzuchtigheid voor zichzelven, bij het weigeren van 2 Millioenen voor eene schilderij van den Hertog van Modena, die hij naar Parijs opzond; aan den geest van werkzaamheid en schrander beleid, dien hij den Franschen krijgsman wist in te boezemen; ja aan de verheffing van het Italiaansche volkskarakter boven den beuzelgeest, waartoe Oostenrijks looden schepter het had doen vervallen. Ook wordt de opstand der zwaargetergde Venetianen als eene genoegzame reden tot napoleon's oorlog tegen deze Republiek beschouwd, en de moord der Franschen in de Hospitalen te Verona als een feit aangenomen, schoon hetzelve ten stelligste is tegengesproken. Men ziet het: w. scott is althans niet eenzijdig tegen napoleon. Het vierde Deel bevat het gewigtige tijdstip van den Vrede van Campo-Formio tot na den Vrede van Amiens. Het begint met de beschouwing der partijen in Frankrijk in 1797, en met de daarop gevolgde omwenteling van den 18 Fructidor (4 Sept. 1797). Buonaparte, hoewel toen den schijn van een' hevigen Republikein aannemende, zou echter, indien wij scott mogen gelooven, nimmer een eigenlijke Jakobijn zijn geweest. Ook contrasteerde zijn gedrag in Italië, altijd, zoo niet door gematigdheid, dan toch door omzigtigheid en schrander beleid gekenmerkt, met de doldriftige en voortvarende handelwijze der Directeuren, naderhand in Zwitserland en Italië aan den dag gelegd. Zijn veldtogt naar Egypte en Syrië wordt, naar evenredigheid van dien in Italië, | |
[pagina 335]
| |
zeer kort afgehandeld; ja van den Syrischen veldtogt bekomt alleen het beleg van Acre, waar de Engelschman Sir sidney smith, vereenigd met den Franschen uitgewekene phelipeaux, den overwinnaar van Italië en Egypte tegenhield, omstandige vermelding. Men weet, dat den Franschen Veldheer in dezen veldtogt twee misdaden te last gelegd zijn: de moord der Turksche krijgsgevangenen te Jaffa, en de vergiftiging zijner eigene, aan de pest lijdende soldaten. De eerste houdt onze Schrijver voor onbetwistbaar en onverschoonlijk; ‘niet, echter,’ (en hieruit blijkt weder, ten overvloede, 's mans onzijdigheid) ‘dat wij dezelve juist beschouwen als de uitwerking van eene neiging tot wreedheid; want niets in de Geschiedenis van buonaparte bewijst, dat hij door deze ondeugd beheerscht werd, en vele trekken in dezelve toonen klaarblijkelijk aan, dat hij zeer menschlievend van aard was.’ Neen, goede Sir walter! dat weten wij beter. Gij hebt in uw vreedzaam Schotland den Geweldenaar nimmer bij ondervinding gekend. En de Nederlanders waren hem toch eenmaal ook waarlijk genegen! Ook zegt gij zelf onmiddellijk hierop, dat hij het leven der menschen niets achtte, wanneer de uitvoering zijner ontwerpen deszelfs opoffering vorderde. Is dit menschenliefde? Wat kan een Duivel ergers doen? Hij kon deze menschen niet bewaren, en hielp ze dus, gemakshalve, van kant. Doch omtrent de vergiftiging keurt hij hem, wat de daad betreft, geheel onschuldig: zijn ontwerp was wel, om zeven aan de pest lijdende krijgslieden in het Hospitaal van Jaffa met opium te doen sterven, ten einde hen aan de folteringen der vervolgende Turken te onttrekken; doch, toen de Geneesheer desgenettes zulks weigerde, zag hij er van af, liet eene achterhoede tot hunne bescherming, en de Engelschen, die bij de Turken waren, onttrokken er nog eenigen van aan den dood. De daad zelve, die Sir walter hier tegenspreekt, erkent hij echter, dat door de Franschen van napoleon's leger algemeen werd | |
[pagina 336]
| |
geloofd; een bewijs voor 't minst, dat men hem daartoe in staat keurde. De terugkomst van napoleon naar Frankrijk, na zijne overwinning op de Turken te Aboukir, opent als 't ware een geheel nieuw tijdperk zijns levens, en verplaatst ons op een geheel ander tooneel. De Schrijver moet hier van het gebied der krijgs- op dat der staatkunde overgaan. Na kortelijk den toestand der krijgsoperatiën in 1799 en de overwinningen der Bondgenooten te hebben vermeld, gaat hij over tot de verwarring in Frankrijk, die het napoleon gemakkelijk maakte, zich aan het hoofd des Bestuurs te stellen, met uiteendrijving der Wetgevende Vergadering, op het voetspoor van cromwell. Na aangetoond te hebben, hoe hij deze overwinning door krachtdadige hulp van sieyes en deszelfs partij verkreeg, en dezen naderhand ter zijde schoof, met al datgene uit hun ontwerp, hetwelk hij minder geschikt achtte voor het Despotismus, zegt hij van de instelling der Consulaire Regering: ‘De gevolgen van tien jaren, gekenmerkt door zoo vele deugden en misdrijven, de vruchten van zoo veel vergoten bloed en zoo vele verspilde schatten, alles ging dus eensslags verloren; en, na alles opgeofferd te hebben, wat ieder het dierbaarst is, ook de regten der menschheid daaronder begrepen, om de nationale vrijheid te verkrijgen, werden de Franschen, zonder slechts éénen enkelen dag eene redelijke vrijheid, en de aan dezelve verknochte voordeelen, genoten te hebben,’ (dit is zeker, den tijd van 1789 tot 1791 medegerekend, zeer overdreven) ‘teruggebragt tot onderdanen van een despotiek Gouvernement, bestuurd door een Opperhoofd, dat geene andere regten bezat, dan die van zijn zwaard.’ Hij verontschuldigt den gezaghebber wel, van zich aan het hoofd eener monarchale staatsregeling te hebben gesteld, daar, hoezeer de herstelling der bourbons edelmoediger geweest ware, deze toch, in den toenmaligen staat van zaken, moeijelijk, en naauwelijks van hem te vergen was; maar dat hij de Constitutionéle vrijheid | |
[pagina 337]
| |
der Natie daarbij geheel uit het oog verloor, en alle magt in zijne handen vereenigde, dit beschouwt de Schrijver, met reden, als onvergeeflijk. ‘Hij had,’ zegt scott, ‘een vaderlandlievend Vorst kunnen zijn, doch hij was liever een overweldigend Despoot; hij had de rol van washington kunnen spelen, doch verkoos die van cromwell.’ (D. IV. bl. 283.) Het begin van den veldtogt des jaars 1800 en de togt over de Alpen wordt naauwkeurig en duidelijk, de slag van Marengo, onzes inziens, min volledig en eenigzins duister voorgesteld. Het overige, alleen de geschiedenis der machine infernale de la rue Nicaise uitgezonderd, wordt zeer kort behandeld. Eerst vermeldt de Schrijver de binnenlandsche handelingen, en doet daarin de telkens voortgaande helling tot het Despotismus opmerken, vooral den maatregel der prevotale Geregtshoven, vergeefs door de onafhankelijke leden van het Tribunaat bestreden, en de oprigting der algemeene geheime Politie onder fouché. Daarna gaat hij tot de buitenlandsche zaken over, den afloop der Egyptische Expeditie, en verdere gebeurtenissen, tot op den Vrede van Amiens. Een kort verslag der kuiperijen, die napoleon tot Consul voor het leven moesten verheffen, eindigt dit Deel. In het volgende zullen wij den Tiran zich hoe langer hoe meer zien ontmaskeren. |
|