bleven zijn. Althans boezemen dezelve aan het vaderlandsch letterlievend Publiek weinig belanstelling in.
Swaving, schrijver van het eerste stuk, alles behalve loffelijk bekend, geeft, zoo als hij voorwendt, uit zijne Tienjarige Militaire Loopbaan, welk werk weldra geheel in het licht zal verschijnen, dit uittreksel, met oogmerk, zoo het heet, om de lijdende onschuld te verontschuldigen en te ondersteunen. Zijn wezenlijk, zoo niet eenig oogmerk blijkt evenwel geweest te zijn, den schrijver van het tweede stukje in een allerhatelijkst daglicht te zetten. Het is alleen dit punt, op hetwelk ons verslag dezer beide stukjes moet nederkomen. Hoe beknopter dus, hoe beter voor lezers, die aan kijverijen weinig deel nemen.
Hetgeen swaving, onder schijnbare openhartigheid, verhaalt van de vervolgingen, aan welke hij is blootgesteld, en van de redenen dier mishandelingen, laten wij over aan het oordeel van den Recensent, wien swaving's Tienjarige Militaire Loopbaan in handen zal komen. Het vonnis, tegen swaving geslagen en door poortermans medegedeeld (bl. 80), zal dezen dan wel van dienst zijn.
Swaving, wegens kwade trouw in zijne administratie in hechtenis gesteld, ontkwam, in het rouwgewaad zijner vrouwe, te Delft, de hem wachtende straf. Te Londen ontmoet hij in poortermans eenen Westindischen bekende, die van swaving eene som van f 660 te vorderen had. Dit laatste punt wordt door swaving, niet zeer eerlijk, ontkend, bl. 142. Poortermans toonde evenwel, blijkens zijn geschrift, bl. 19 volg., althans zijn vijand niet te zijn. Hij liep met hem gearmd door Londen, liet voor swaving een déjeuner à la fourchette opdisschen, met een bottel Burton-ale. ‘Ik deed mijn best hem, zoo veel ik kon, te troosten, en gaf hem, op zijne dringende en herhaalde bede, twee pond sterling, om zich vooreerst te redden; terwijl ik nog dienzelfden dag een crediet van vijf pond voor hem opende, waarvan hij echter geen gebruik gemaakt heeft.’ Hij liet zich door swaving belasten met brieven aan diens vrouw en broeder. ‘Ik schetste (bl. 25) haar zijnen wanhopigen toestand, en bood mij, niettegenstaande ik haar geheimhouding verzocht, aan, haar antwoord, en wat zij aan hem te zenden mogt hebben, te bezorgen, omdat ik met den vlugteling en zijne verlatene vrouw medelijden had, en het mij altijd ten pligt reken, ongelukkigen hulp te bieden.’ Poor-