of niet wat al te uitgebreid en algemeen, en in eenig opzigt onnaauwkeurig is. Het een en ander wordt daarin tot pligs gebragt, hetgeen niet van alle vrouwen verwacht of gevorderd, noch, als vereischte tot het ware vrouwelijk karakter, in het algemeen, gerekend kan worden. De groot's gade mogt het alles in zich vereenigen; maar niet alle vrouwen hebben hare begaafd- en bekwaamheden. De hier gegevene schets is derhalve wel die van maria van reigersbergen; maar als die, waaraan elke ware huismoeder zou moeten beantwoorden, kan zij, dunkt ons, niet gelden.
Wat wij, op bl. 95, reg. 4 en 5 van onderen, lezen: ‘onder voorzitterschap van den Prins in persoon,’ behelst, meenen wij, een misslag. Wij weten niet, dat dit ergens gezegd is. Hebben wij het niet mis, dan was de Raadpensionaris de altoosdurende Voorzitter der Staatsvergadering van Holland, en, als de Heeren Stadhouders te dier vergadering verschenen, was hunne plaats aan het hoofd der Ridderschap, welke, door monde van den Raadpensionaris, allereerst haar advies, of stem, uitbragt. Was de Stadhouder (gelijk in den tekst het geval was) door de vergadering bijzonderlijk genoodigd, om hare zitting bij te wonen, ten einde zijn persoonlijk advies te hooren, dan heeft men hem natuurlijk gelegenheid verschaft, om het te uiten, en zal het veel invloed op de stemming der leden gehad hebben; doch het bleef niettemin slechts zijn advies, en hij was daarom geenszins Voorzitter der vergadering.
Op bl. 190, reg. 13, wordt gezegd: ‘Tweemalen trok de gade van de groot naar het vaderland.’ Dit dient te zijn viermalen, gelijk uit de brieven van de groot en de haren blijken kan. Namelijk in 1624, 1627, 1631 en 1639-1640. In de twee laatste jaren bragt zij er wel zestien maanden door. Ook reisde zij niet altijd, ter besparing, over zee, gelijk op bl. 191 gezegd wordt. Zij deed het ook somtijds te land, en alleen uit nood over zee, 'als zij of geen geleide, of geen paspoort naar genoegen krijgen kon. Venit ad vos uxor mea, et quidem mari, quia a Bruxellis diploma sene contumelioso in Hollandos nomine non potuit impetrare, schrijft grotius, in Epp. Append. No. 455, niet 555, gelijk de brief verkeerd genommerd is. Ziedaar wederom een bewijs van hare kieschheid en van achting voor het ondankbaar vaderland! Zij getroostte zich liever de moeijelijke en meer gevaarlijke zeereis, dan dat zij gedoogde, dat,