| |
Reis naar China, door Mongolije, gedurende de jaren 1820 en 1821, van G. Timkowski. Iste en IIde Deel. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1826. In gr. 8vo. I. Reis naar Pekin, 384 bl. II. Verblijf te Pekin, 350 bl. f 6-60.
De Mongolen of Tartaren, dit weleer zoo ontzettende Volk, hetwelk in de dertiende Eeuw een Rijk bezat, dat zich, door onmiddellijke of middellijke heerschappij, van de Japansche Zee tot aan Duitschland, en van de nabijheid der IJszee tot in Syrië uitstrekte, en hetwelk nog tot op kort vóór onze dagen in Hindostan regeerde, bestaan tegenwoordig niet meer als onafhankelijk Volk. Zij zijn met hunne toenmalige hulpbenden, de verkeerdelijk Tartaren genoemde Turkomannen of Turkestanen, verdeeld geraakt onder de twee grootste Rijken der wereld, die zij te voren beheerschten, de Chinezen en Russen; terwijl hun Indische Rijk thans in handen der Engelschen is. Verreweg het grootste gedeelte nogtans, de bewoners van het oorspronkelijke vaderland van den stam in
| |
| |
de steppen van Middel-Azië, behoort onder China; terwijl Rusland slechts over de Bureten en de meer westwaarts gelegene Kalmukken tusschen de Zwarte en Kaspische Zeeën gebied voert. Tijdens hunne wereldheerschappij wekten deze veroveraars ongemeen de aandacht, weetlust en bekeeringszucht van het nog half barbaarsche Europa; en het is zonderling, dat hunne verwoestingen, tot in Silezië en Hongarije toe, de Europesche Volken tot zeer verre reizen, dwars door Azië tot in China, heeft doen besluiten, ten einde de Mongolen of te bekeeren, of staatkundige of handelsverdragen met hen te sluiten. Carpini, de Nederlander ruysbroek, de Venetiaan marco polo vooral, hebben daardoor het eerst aan de Westerlingen eenig denkbeeld van den waren toestand van Azië gegeven, hetwelk misschien de zucht tot onderzoek in de vijstiende Eeuw heeft helpen opwakkeren. Na den val der Mongoolsche Rijken, daarentegen, zijn de reizen derwaarts bij uitstek zeldzaam geworden, en daardoor de groote vlakte van Middel-Azië, althans tot op het midden der achttiende Eeuw, bijkans zoo onbekend gebleven als het hart van Afrika of van Nieuwholland, immers wat eigene beschouwing der reizigers aangaat. Het is waar, dat du halde, of liever P. herbillon, ons, uit Chinesche bronnen, het een en ander omtrent de Aardrijkskunde van Middel-Azië mededeelde; terwijl de guignes de Geschiedenis der
Mongoolsche stammen uitnemend wist uiteen te zetten, gelijk naderhand klaproth zich met hunne taal, en de daarvan afhangende beschaving, met ongemeen veel ijver en vrucht heeft bezig gehouden. Dit, wat de Mongolen in het Chinesche gebied aangaat. Omtrent de Kalmukken in Rusland hebben wij uitmuntende berigten te danken aan bergmann; doch voor hen en voor het geheele overzigt der Mongolen is nogtans pallas tot nu toe de hoofdbron, - een natuuronderzoeker en reiziger, tegen wien de negentiende Eeuw slechts humboldt heeft over te stellen. Met dat alles was pallas nooit tot de grenzen van het eigenlijke China, in het hoofd- en
| |
| |
stamland der Zonen van gengis-Khan, gekomen. Eene reis derwaarts, door iemand uit die thans zoo magtige Natie, welke het gebied over Noordoostelijk Azië met de Chinezen deelt, en met dezelve nog steeds in de beste verstandhouding leeft, uit de Russen, kan niet anders, dan onze nog zoo onvolkomene kennis dier steppen, waaruit de voorzaten van attila, gelijk de gengis, timours en babers, zijn uitgegaan, aanmerkelijk vermeerderen. Het voor ons liggende reisverhaal is van dien aard. Het is van een' der personen, die tot vervanging der Russische Zending, welke zich te Pekin, China's Hoofdstad, bevindt, in 1820 werden afgezonden. De Heer timkowski heeft zijne taak met kennis van zaken, bekwaamheid en oordeel volbragt. Het is waar, zijn verhaal leest in den beginne niet zeer aangenaam, uit hoofde van de geheel vreemde wereld, waarin men zich bevindt, de veelvuldige, lange en zonderlinge benamingen der ambtenaren en andere personen, die het Gezantschap verzelden, den vorm van een dagboek, die noodzakelijk ook kleinigheden, wel eens onbelangrijk voor den ver verwijderden Lezer, omvat, en het barre en drooge der streken, die de Zending moest doortrekken. Het eerste Deel is uit dien hoofde ook het minst boeijende bij de lezing; maar daarvoor bevat het ook zoo vele belangrijke bijzonderheden, niet alleen over de landen, die de Schrijver bereisd heeft, maar ook over andere gedeelten van Middel-Azië, dat wij dit boek gerustelijk onzen Lezeren durven aanbevelen, in weerwil der in den beginne hinderlijke dorheid, die dan toch ook geheel verdwijnt in het over China, en wel bepaaldelijk over de Hoofdstad Pekin, handelende tweede Deel.
Het gezegde geeft reeds te kennen, waarom wij van dezen reistogt geen doorloopend verslag kunnen geven. Liever bepalen wij ons tot eenige bijzonderheden, die ons daarin hebben getroffen, en die althans niet algemeen bekend zijn.
Drie stammen der Mongolen moest de Schrijver doortrekken, om uit de Russische grensplaats Kiachta naar
| |
| |
Pekin te komen. De eerste, en wel de grootste en magtigste stam, of liever het magtigste Vorstendom, is dat der Chalchassen, hetwelk zich van de grenzen van Rusland tot niet verre van de woestijn Kobi uitstrekt; het Vorstendom der Suniten, waartoe de gemelde woestijn, het barste gedeelte van Azië, behalve de Arabische wildernissen, behoort; en dat der Zacharen, tot op de grenzen van eigenlijk China, of den Chineschen muur, en waar zich de koopstad Chalgan bevindt. In eerstgemelde land is Urga de hoofdstad, waar de Zending zich eenigen tijd ophield, en de eenige stad van belang, die zij aantroffen, behalve Chalgan, die nogtans niet meer dan 7000 inwoners telt, waarvan nog 1400 Geestelijken zijn, en waar zich nog een afstammeling van den veroveraar gengis-Khan ophoudt. Het Vorstendom der Chalchassen, grooter dan menig Europeesch Rijk, is in de laatste helft der zeventiende Eeuw, door inwendige verdeeldheden der Mongolen, die in burgeroorlogen uitborsten, en waarbij de onderliggende partij Chinesche hulp inriep, onder het hemelsche Rijk gekomen, zoo als wij in gelijke omstandigheden onder de groote Natie: er is niets nieuws onder de zon! - De Zoon des Hemels (de Keizer van China) was ook, zoo min als de groote napoleon, met ééne verovering tevreden. Van de Chalchassen ging men los op de noordwestelijk gelegene Sungaren, die den gevlugten Vorst galdan hadden opgenomen, en in 1756 was ook dat uitgestrekte land met China vereenigd door
dezelfde oorzaak als het land der Chalchassen. Twee Chans bekwamen verschil; de eene begaf zich onder Chinesche bescherming, en zoo werd het geheele land veroverd. Te laat had de bewerker dier onderwerping berouw: een millioen Sungaren van beide kunne werd door het zwaard verdelgd, de geheele streek jammerlijk verwoest, en in die woestijn heerschte nu de rust des grafs en de onderwerping aan den grooten hemelschen Keizer. In 1756 onderwierpen zich de Kirgisen of Kirgis-Kozakken. (Deze gewesten grenzen aan het Russische Rijk, waaruit in 1777, onder katharina II, een aantal
| |
| |
stammen der Kalmukken zich naar het ontvolkte land begaven, en daarin als volkplanters werden geplaatst.) Nog was de veroveringszucht niet voldaan: in 1758 moest zich Oostelijk Turkestan, of Klein-Bucharije, aan de Chinesche wapenen onderwerpen, die reeds in 1750 (ook al ten gevolge van verdeeldheid der inwoners) Tibet hadden ingenomen, en dus nu meesters van geheel Middel-Azië waren, met uitzondering alleen van Westelijk Turkestan, of het verkeerdelijk zoo genoemde Groot-Bucharije, hetwelk alleen door zijnen afstand van China beveiligd wordt. Eindelijk werd in 1792 de geheele bergstreek ten Noorden van Hindostan door de Chinezen veroverd, die dus in aanraking kwamen met de Engelschen; eene botsing, die het toenmalige Gezantschap van Lord macartney deed mislukken.
Deze achtereenvolgende gewigtige veroveringen van het Chinesche Rijk zijn in Europa weinig bekend, en zullen bij sommigen, die de lafhartigheid der eigenlijke Chinezen kennen, en dan bedenken, welk een Volk de te ondergebragte Mongolen, voor welke niemand bestand was, in vroeger tijd waren, de grootste verwondering wekken. Doch het zijn ook niet de Chinezen, die alle deze veroveringen hebben tot stand gebragt, (welke wij uit onderscheidene plaatsen dezer Reisbeschrijving, waar zij met Chinesche aardrijkskundige berigten over de onderworpene landen vermeld zijn, hebben opgezameld) maar een ander veroverend Volk uit Noordoostelijk Azië. Het zijn de Mantchoux of Mantchouren, (hier, door eene allerkluchtigste verwisseling met de Engelsche uitspraak der th, Manshoeren geheeten) die men in de zeventiende Eeuw ook al verkeerdelijk Tartaren noemde. Dit weleer zeer dappere Volk veroverde China in 1643 (onze Dichters vondel en antonides bezongen die gebeurtenis in hunne Treurspelen zungchin en trazil); en zoo lang de moed der veroveraars nog niet vervlogen was, en nog bekwame en moedige Keizers, begunstigd door eene lange Regering, (kan-si van 1662-1722, en zang-lung van 1735 tot 1795) zelve
| |
| |
het Rijk bestuurden, konden de Keizers van China voor Azië en zelfs voor Rusland, aan hetwelk zij in 1685 de rivier Aman ontrukten, geducht zijn. Doch na den dood van laatstgemelden Keizer regeerde zijn opvolger uit het Serail, en gaf zich over aan allerlei wellust. Sedert zijn de Mantchouren ook in verval, hoewel zij nog, met eenige ten tijde der verovering met hen verbondene Mongolen, de kern der Chinesche legermagt uitmaken, ten getale van bijna 100,000 man, behalve de talrijke ligte ruiterij. Het leger van Chinesche inboorlingen bestaat uit niet minder dan 625,000 man; doch hierop kan men geen staat maken, daar het volk niet krijgshaftig, en over 't algemeen ook de Dynastie der Mantchoux niet zeer toegedaan is.
Onder de rijke menigte van bijzonderheden, door ons aangeteekend, en die wij onmogelijk alle kunnen mededeelen, om dit Artikel niet te zeer te doen uitloopen, zullen wij nog iets nopens den kerkelijken toestand van Mongolije mededeelen. De heerschende leer aldaar is het Lamaïsmus, of de leer van Godheden, die zich in onderscheidene sterfelijke menschen openbaren, dezelve letterlijk bezielen, en na hunnen dood weder in andere overgaan. In de hoofdzaak komt deze leer overeen met die van buddha of fo, die dus in geheel Ooster-Azië de heerschende is, en misschien de meeste belijders van eenige leer op den Aardbodem telt. In de dertiende Eeuw werd dit geloof door de Mongolen aangenomen, en zij noemen den profeet uit Indië, die hen daartoe overhaalde, schigemuni. Onder den hoogsten priester, of Dalaï-Lama, staan de Kutuchta's of wedergeborenen, vertegenwoordigers der Godheid. De Dalaï-Lama bepaalt, in welke kinderen hunne ziel zal verhuizen. Met den vurigsten Godsdienstijver wordt de jeugdige wedergeborene afgehaald, en zij ontzien daarbij, tot op den versten afstand, hunne lastdieren niet. De mindere priesters worden Lama's genoemd. Deze Godsdienst heeft ook monniken in menigte, en voorts vele met de Roomsche ceremoniën overeenkomstige plegtigheden. Het gaat bij hen zelfs, ten
| |
| |
aanzien der Geestelijkheid, nog verder, dan bij ons in de Middeleeuwen; immers de Mongolen beschouwen het als een' stelligen pligt, uit elke familie ten minste éénen zoon aan dezen stand te wijden. (Timkowski, Iste D. bl. 79.) In 1729 zag men bij eene groote plegtigheid, waar meer dan 100,000 menschen verschenen, te Urga wel 26,000, dus ruim een vierde, Geestelijken. Voor 't overige is de afstamming van het Lamaïsmus uit de Godsdienst der Hindous, bij welke ook buddha te huis was, niet te miskennen. In hunnen afkeer van het dooden van alwat leven heeft, komen zij met de Braminen overeen, en hunne zedeleer is tamelijk zuiver. De afgodsbeelden hebben ook verscheidene hoofden, oogen en armen, en somtijds olifantskoppen, hetwelk anders met de hetvorming, door buddha in het Hindouïsmus tot stand gebragt, weinig schijnt overeen te komen. Dat de Mongolen oorspronkelijk de Godsdienst der Schamanen hebben beleden, die nog bij de Samojeden, Lappen en andere Noordsche Volken heerscht, blijkt aan hunne vereering van hooge plaatsen, vooral rotsen en hooge bergen, (die wij ook bij de oude Israëlieten bespeuren) van boomen en rivieren, alwaar de Mongool steenhoopen als teeken van vereering opwerpt. Het schijnt, dat de oude Slavoniërs en Finsche Volken ook in Europa deze Godsdienstleer huldigden. - Voorts hebben de Mongolen ook hunne soort van Ondergoden of Heiligen, burchanen genaamd, waarbij echter de herkulessen, zoo wel als de franciscussen en dominicussen, in leeftijd en uitgestrektheid
verdwijnen; want zij leven 2500 jaren, en zijn 125 vademen hoog!
Wij noemden zoo even herkules. In de Nongoolsche Mythologie heeft men een' dergelijken held, zoo als timkowski meent; maar zijne geschiedenis, die hij ons mededeelt, en die met de buitensporigste fabelen opgevuld is, zweemt meer naar die van achilles, daar hij ontroostbaar is over het verlies zijner vrienden, en zuchtend uitgestrekt ligt op hunne lijken; doch de Mongoolsche Goden kennen geen noodlot, en roepen de vrien- | |
| |
den huns gunstelings in het leven terug. Dit uittreksel uit eenen Mongoolschen mythus is merkwaardig. Misschien geeft de Schrijver ons nog wel meer over hunne Mythologie, in het door hem beloofde overzigt bij het derde Deel.
Omtrent de natuurlijke historie zijn de berigten vrij schraal; men kan wel zien, dat de Heer timkowski geen Natuurkundige is. De schapen hebben in de Mongoolsche steppen vetstaarten, even als in de drooge karroes van Zuid-Afrika. Men vangt de wilde paarden met strikken of lissen, even als in Zuid-Amerika op de vlakten. De Schrijver heeft met eigene oogen eene kameelsmoeder over het verlies van haar jong groote tranen zien storten! De minste soort van thee (hier de algemeene drank) wordt in vierkante klompen gevormd, met kleverige zaken vermengd, gedroogd, en heet dan, om den vorm, baksteen-thee; dezelve is zeer algemeen in Mongolije. - Doch het wordt tijd, dat wij onzen Reiziger in China verzellen.
Den ingang van dit belangrijke land aan de Noordzijde maakt nog de Chinesche muur, zekerlijk het grootste wonder der wereld, door menschenhanden gewrocht. Dezelve werd, in min voorspoedige tijden, tegen de invallen der Mongolen gebouwd, 213 jaren vóór de geboorte van christus, dus ten tijde van hannibal. Hij strekt zich meer dan dertienhonderd uren verre (714 Duitsche mijlen) uit, over gebergten en afgronden heen, en werd in tien jaren voltooid! Het is waar, dat, volgens sommige reizigers, de muur bij gedeelten somtijds vernieuwd is. Dezelve was reeds aan de Romeinen bekend; ammianus marcellinus vermeldt dien.
Over China zelve is zeer veel geschreven. Wij hebben de berigten der Zendelingen, vooral der Jezuiten, het klassieke werk van du halde, de berigten onzer Afgezanten door nieuhof, de reis van onzen van braam hoeckgeest, van de Engelschen macartney en amherst, de reizen van sonnerat, de guignes, anson, bel en
| |
| |
anderen. Over 't algemeen dachten de vroegeren, en vooral de Jezuiten, zeer veel gunstiger over China dan de lateren, die (hetwelk in geenen Jezuit ooit kan vallen) de behoefte van den menschelijken geest naar vorderingen en eene redelijke vrijheid een weinig in aanmerking namen. En dan moest men in China zekerlijk met tegenzin de vereeuwiging en vastsmeding van verouderde vormen, het onbepaalde Despotismus en de zelfverheffing van den Monarch zien, die zich, als eene onzigtbare Godheid, aan alle oogen ontrekt, en slechts door ontzag en vrees wil regeren. Doch aan den anderen kant heeft het ongekunstelde verhaal van onzen Schrijver, die zonder vooringenomenheid of haat China's Hoofdstad bezocht heeft, toch ook de goede zijde van dit Volk en van dezen Staat, die waarlijk niet gering is, bevestigd. Eene onmetelijke bevolking leeft daar in ongestoorden vrede en veiligheid, en drijft een' zeer grooten en werkzamen binnenlandschen handel. Nog bestaat de eerbied voor den landbouw, door den Keizer zelven betoond met het beploegen van een stuk lands binnen zijnen rijkszetel, in landmansgewaad, en onder het zingen van lofliederen op den akkerbouw; welk voorbeeld op dienzelfden dag in het geheele Rijk door de Overheden gevolgd wordt; terwijl de Keizerin zich bezig houdt met de aanmoediging der zijdeteelt. Onder de Staatsdienaars heeft men uitstekende mannen gehad, zoo als den braven sjin, die onder den tiran dsaëzin, even als de verdienstelijke chascheng, in ongenade viel, doch onder dezen Keizer hersteld werd. De politie, althans in de hoofdstad, is voortreffelijk; zij waakt tegen hongersnood, zoo wel als tegen diefstal, zoodat onze Reiziger in zes maanden van geenen diefstal van belang iets vernam, hoezeer er, door den toevloed uit de binnenlanden, van de
twee millioenen inwoners wel 50,000 zonder werk zijn. - Verdienste alleen wordt beloond, en geeft aanspraak op bevordering; noch geboorte, noch hofgunst (in naam!) De gemakken en gerijfelijkheden des levens vindt men in Pekin, even als in onze Europesche hoofdsteden, tot gaarkenkens, galanteriewinkels en huurkoetsen toe. Tegen brand zijn voorbehoedmiddelen; en het ontbreekt niet aan geneeskundige hulp (maar duur, tegen twee gulden de visite), zelfs kosteloos voor de armen. De verdraagzaamheid is onder dezen Keizer, wiens Vader de Christenen vervolgde, hersteld. Maar eerlijkheid is bij den Chinees verre te zoeken. Steengruis in het meel gemengd, verkoopen van kren- | |
| |
gen in plaats van goed vleesch, valsche maten en gewigten zijn te Pekin geene uitzonderingen, maar bijkans tot regel geworden. Voor zijn' besten vriend of een' bekenden burger kan men nooit zeker zijn, dat hij zich, bij het helpen sluiten van een' koop, niet zelf bevoordeelen zal. Gezellige bijeenkomsten zijn in China niet vreemd; doch men ontvangt zijne vrienden (buiten de bloedverwanten) zelden in huis, maar in herbergen. Grooten lust hebben de Chinezen voor tooneelvertooningen; er bestaat bij hen, gelijk in Indië, geheel onafhankelijk van onze Westersche Natiën, het romantische tooneelspel, hetgeen zou doen denken, dat dit toch nader bij de natuur komt, dan het klassieke. Maar het is tevens zonderling, dat de tooneelspelers bij de Chinezen niet minder, of misschien nog meer, in minachting zijn, dan, volgens hetzelfde vooroordeel, bij ons plaats heeft gehad, en nog in Roomsche, voorheen ook in Protestantsche landen. Zelfs aan Keizers wordt de begrafenis ontzegd, wanneer zij te veel verslingerd
zijn geweest op het tooneel; en de Mantchoux (hier vooral klinkt het woord Manshoeren in den tekst wonderlijk en dubbelzinnig) mogen geene tooneelvertooningen bijwonen, zekerlijk om hen niet door het vermaak te verslappen; ja de schouwburgen worden als slechte huizen aangezien, en de nieuwspapieren zouden zich aan zware berisping blootstellen, wanneer zij eenen tooneelspeler prezen, hoewel zij anders, zonder aanzien des persoons, alle uitstekende trekken van bekwaamheid of deugd moeten vermelden en prijzen.
Ten slotte moeten wij nog melden, dat men in deze beide Deelen, behalve de beschrijving der landen, die de Schrijver zelf heeft bereisd, ook nog belangrijke berigten vindt wegens andere, niet door hem geziene streken, zoo als Sungarije of Ili, Klein-Bucharije, Kokan in Groot-Bucharije, het land der Kirgisen, Tibet en Korea, deels uit Chinesche geschristen, deels, gelijk in het laatste geval, uit den mond van bewoners dier streken. Hoe weinig wij daarvan nog weten, blijkt wel uit de opnoeming van steden, die men in Europa geheel niet kent; zoo als Jarkang, of Jarkent, met twaalfduizend huizen (dus zekerlijk over de 100,000, of, volgens eene andere berekening, wel 250,000 inwoners) en met een bazaar of markt van meer dan een uur (10 li) lang; Kaschchar, eene zeer vermogende koopstad, met zekerlijk ook over de 100,000 inwoners; Eogani, met 30,000; Mergolan, met 20,000,
| |
| |
en Naiman, met 10,000 huizen. (IIde D. bl. 98-104.) Doch deze zeer Oostersche berigten kunnen het ook wel in een' figuurlijken zin zijn, en daarenboven mogen er onder die huizen wel eene menigte nietswaardige en ellendige hutjes schuilen. De Mohammedaansche Geestelijken waren daar, ten tijde der onafhankelijkheid, in zekeren zin Gemeensmannen, die de Regenten van den predikstoel mogten aanklagen, maar alleen op Nieuwjaarsdag.
Wij eindigen, met deze Reis, waarvan wij het derde Deel met verlangen te gemoet zien, aan alle liefhebbers eener solide lectuur, en vooral aan elk, die in de kennis van het Oosten belang stelt, aan te bevelen. - De Vertaling is bij uitstek goed, en met de aanteekeningen van den Hoogduitschen Overzetter uit het Russisch (naar wien zij gevolgd is) verrijkt. |
|