| |
De geopenbaarde Godsdienstleer des Bijbels, getrokken uit H. Muntinghe's Geschiedenis der Menschheid naar den Bijbel. In twee Deelen. Iste Deel, behelzende de Godsdienstleer des O.V. Door G.J.F. Cramer von Baumgarten, Predikant te Midwolda. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. 1827. In gr. 8vo. XXIV en 302 Bl. f 3-10.
Reeds voorlang had men de hoop gekoesterd, dat van het uitvoerige werk, door den beroemden muntinghe, onder den titel van Geschiedenis der Menschheid naar den Bijbel, uitgegeven, eene oordeelkundige verkorting zou vervaardigd worden. Velen, waaronder Re- | |
| |
censent bekent behoord te hebben, waren van gedachte, dat het verkorte werk naar het geheele en zeer uitgebreide plan van het grootere moest worden ingerigt. Dit zou, voorzeker, eene verbazende moeite gekost hebben. Het plan toch, 't welk wijlen de Hoogleeraar omtrent die geschiedenis gemaakt had, was zeer uitgebreid. Zijn doel was hoofdzakelijk, volgens de Inleiding op het groote werk, bl. 3, te onderzoeken, wat ons de Bijbelsche geschiedenis oplevere, met betrekking tot den oorsprong en den trapswijzen voortgang van de verstandelijke en zedelijke beschaving des menschdoms. Hij wilde dus (bl. 4 en 5) tot de eerste kindschheid van het menschelijk vernuft opklimmen, en onderscheidenlijk toonen, hoe, en door welke middelen, hetzelve zich ontwikkeld hebbe; insgelijks, of, hoe, en door welke middelen, het soms weder verdonkerd en bedorven, maar ook dan weder opgehelderd en hersteld zij. Daarenboven wilde hij, volgens diezelfde berigten, trachten te toonen, hoe het menschdom oorspronkelijk door den Schepper tot eene maatschappelijke zamenleving gevormd zij, en welke de eerste beginselen van dat maatschappelijk leven geweest zijn. Dit alles, en wat hiertoe verder mogt behooren, zou hij niet slechts trachten aan te toonen met betrekking tot hen, welke ons het Bijbelsch geschiedverhaal,
als met eene Goddelijke Openbaring begunstigd, voorstelt, maar ook tevens zoeken aan te wijzen, welke de invloed van hunne kundigheden, zeden, lotgevallen en openbaringen, het zij onmiddellijk, het zij middellijk, op andere volken, op navolgende eeuwen, en zelfs op onze tijden, geweest zij. Insgelijks wilde hij den staat der beschaving van andere gelijktijdige volken met den hunnen trachten in vergelijking te brengen. Dit alles dus tot op den tijd van onzen Verlosser in diervoege afgchandeld hebbende, zou hij achten zijn oogmerk bereikt te hebben. - Uit deze hoofdzakelijke opgave van het oogmerk, hetwelk zich Prof. muntinghe had voorgesteld, en hetwelk hij ook met zijn grooter werk bereikt heeft, kan men opmaken, welke zwarigheden het
| |
| |
in zich zou gehad hebben, om een beknopt en volledig uittreksel te geven van dat werk. Want, ofschoon de Schrijver hier en daar niet van eene al te groote uitvoerigheid kan vrijgepleit worden, heeft echter die uitvoerigheid minder plaats, waar hij over andere volken spreekt, en meestal, waar hij over de Godsdienstleer des bevoorregten volks handelt: zoodat het bijna onuitvoerlijk zou geweest zijn, indien men alwat muntinghe heeft voorgedragen, bij verkorting, zoodanig had willen geven, dat er niets aan de volledigheid noch aan de duidelijkheid ontbrake. Ook was het, betreffende den oorsprong van kunsten en wetenschappen, minder eene behoefte, om uit het werk van muntinghe een uittreksel te geven, daar er een klassiek werk voorhanden is in de Fransche taal, hetwelk, met oordeel, kunde en smaak, dat onderwerp op de voortreffelijkste wijze behandeld heeft. Wij bedoelen het beroemde werk, de l'origine des lois, des arts et des sciences, et de leurs progrès chez les anciens peuples; welk werk meermalen, en onlangs weder, in Frankrijk is uitgekomen, en, zoo ver wij weten, nimmer in het Nederduitsch vertaald is, hoe zeer het zulks ten volle had verdiend. Mogelijk heeft hetzelve, zoo als wij wel eens hebben hooren gissen, den Heere muntinghe de eerste aanleiding gegeven tot zijne Geschiedenis der Menschheid naar den Bijbel; althans het wordt zeer dikwijls door hem daarin aangehaald.
Dan, al ware het minder moeijelijk geweest, om het geheele uitgebreide plan van het groote werk in een kort bestek te volgen, uit de voorrede van het onderhavige werk merkten wij, dat men nooit voornemens geweest is, iets van dien aard te beproeven; althans dat de Autheur zelf dikwerf den wensch geuit heeft, om eene Godsdienstleer, geschikt voor beschaafde Lezers, in het licht te geven, en uit zijne Geschiedenis der Menschheid, in een beknopt bestek, het hoofdzakelijke te verzamelen van hetgeen op de Godsdienstleer betrekking heeft, ten einde men de leer van den Godsdienst, zoo als die in den Bij- | |
| |
bel trapswijze geopenbaard werd, nader en duidelijker, en als tot een geheel zamengevoegd, zou kunnen leeren kennen. Hoe dit werk, na 's mans dood, eindelijk is tot stand gekomen, kan men in de belangrijke voorrede zien. Het is dus eene verkorting van het groote werk, voor zoo verre de geopenbaarde Godsdienstleer aangaat. De Heer cramer von baumgarten verzekert, dat hij, zoo volledig mogelijk, dusdanige verkorting heeft zoeken te geven, en daarbij tevens de kortheid te betrachten, opdat dit werk tot meer algemeen gebruik zou geschikt zijn. Op vele plaatsen heeft hij, zoo veel doenlijk, de eigene woorden van het groote werk behouden, en bestendig deszelfs geest bewaard. - Dit hebben wij ook inderdaad alzoo bevonden; en het is ons voorgekomen, dat de kundige Uitgever zich op de loffelijkste wijze van zijne taak gekweten heeft.
Er is, ook in 1827 en bij de Wed. allart, een boek uitgekomen, hetwelk, in den eersten opslag, wat den inhoud betreft, met het verkorte werk van muntinghe veel overeenkomst schijnt te hebben. Het is door den verstandigen van bemmelen uitgegeven, onder den titel: Geschiedenis der Goddelijke Openbaring des Bijbels. Het hoofdoogmerk van dit boek is, om de geschiedenis van Gods Woord-openbaring te leeren kennen, als de onontbeerlijke inleiding tot de kennis der laatst geopenbaarde Godsdienstleer zelve. Het bevat, te dien einde, een aaneengeschakeld verhaal der Bijbelgeschiedenissen, uit een bepaald oogpunt beschouwd, en dus ook eene soort van kerkelijke geschiedenis, tot op onze tijden: zoodat men, in één boekdeeltje van 252 bladzijden, zich geschiedkundig kan overtuigen, dat de openbaring van Gods woord aan den mensch steeds overeenkomstig zijne vatbaarheid geschied, en dus, met den tijd meer en meer ontwikkeld, altijd door de hand des Almagtigen behoed is, en dat inzonderheid Gods woord, door jezus christus verkondigd, dan zelfs, wanneer het niet meer door middelen van buitengewone tusschenkomst ondersteund werd, is blijven bestaan, als de wijs- | |
| |
heid en kracht Gods tot zaligheid. - Het werk, daarentegen, volgens muntinghe opgemaakt, behandelt de Godsdienstleer zelve, naar den aard en de behoefte der menschen van verschillende tijden, door God, die dezelve openbaarde, ingerigt; welke behandeling, natuurlijk, meer ontwikkeling vereischte. Het moest breedvoeriger zijn, dewijl ieder tijdvak der oudere bedeeling iets eigenaardigs had, hetwelk ontwikkeld moest worden, als met de Goddelijke wijsheid overeenkomstig: waarom wij ons ook geenszins verwonderen, dat over de Godsdienstleer des O.V. alleen een boekdeel is uitgegeven van 300 bladzijden. Met één woord: het werk van van bemmelen beschouwt de
Geschiedenis van de Goddelijke Openbaring door alle tijden heen; het werk volgens muntinghe beschouwt de Godsdienstleer geschiedkundig, als zijnde naar de behoefte der verschillende tijden geschikt. Er zijn tusschen de beide werken punten van vereeniging; maar door de wijze van behandeling wijken dezelve van elkander af. Men zou gevoegelijk eerst dat van van bemmelen, en naderhand het andere kunnen lezen. Beide werken doen intusschen derzelver vervaardigers even veel eere aan. |
|