| |
| |
| |
Over de Vereeniging der Christenen. Door een Leeraar bij de Afdeeling der Hervormden. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. 1827. In gr. 8vo. 144 Bl. f 1-40.
De bedoeling van den onbekenden Schrijver is niet slechts het bewerkstelligen van eene vereeniging tusschen Protestanten onderling, maar tusschen Christenen in het algemeen, vooral tusschen Protestanten en Roomschgezinden. Hij tracht aan te toonen, eerst het wenschelijke, daarna het mogelijke van die vereeniging, en eindigt met aanwijzing, hoe die vereeniging voorbereid, bevorderd en van lieverlede tot stand gebragt kan worden. Vele gedeelten van dit werk lazen wij met genoegen, daar dezelve getuigen van den goeden geest des Schrijvers, van zijne lofwaardige bedoeling om vrede te stichten, en van zijne belezenheid in hetgeen de verschillende gedeelten der Christelijke Godgeleerdheid betreft. Maar ofschoon de bouwstoffen op zichzelve voortreffelijk zijn, zoo kan toch het gebouw zelf vele noodwendige eigenschappen missen, om nuttig en doelmatig te zijn. De groote vraag, van welker beantwoording ons oordeel moet afhangen, is, of hetgeen hier aangevoerd wordt inderdaad het geschikte middel is, om de bovengenoemde vereeniging daar te stellen.
De Schrijver kondigt de vereeniging, welke hij tot stand gebragt wenscht, aan, als zulk eene, die niet slechts het gevolg is van onverschilligheid omtrent de waarheid, of veroorzaakt wordt door belang, ‘maar, door onderscheiding van waarheid en dwaling, eene zegepraal der liefde.’ Onderzoeken wij nu, op welk eene wijze zulk eene, inderdaad wenschelijke, vereeniging, naar des Schrijvers meening, mogelijk is, dan ontdekken wij, dat, voor zoo veel den uitwendigen vorm van het kerkelijk bestuur betreft, de Protestanten moeten bekennen, dat zij door hunne afscheiding van de Roomsche Kerk zich aan het wettig gezag onttrokken hebben; dat zij thans zijn zon- | |
| |
der eenig kerkelijk gezag. De Schrijver schijnt dit zelfs zoo te verstaan, dat bij hen geen kerkelijk opzigt en tucht bestaat. Hoe dit alles overeen te brengen is met den hoogen lof, door hem aan het Kerkbestuur der Hervormde Kerk in ons vaderland gegeven, betuigen wij niet te weten. Op bladz. 103 en vervolgens lezen wij: ‘De Hervormde Kerk in ons vaderland, niet alleen de Gereformeerde, maar - al de Hervormde Kerkgenootschappen in ons vaderland, hebben een gevestigd en door 's lands Regering erkend en gehandhaafd Kerkbestuur. - Thans is er eenheid in het Kerkbestuur en regelmaat in deszelfs handelingen, en ik geloof, dat hetzelve zoo goed is ingerigt en zaamgesteld, dat het tot een voorbeeld strekken kan voor de inrigting van het Kerkbestuur eener algemeene Christelijke Kerk.’ Tot de voorgestelde vereeniging is dan, volgens des Schrijvers gevoelen, noodig, ‘dat één man, eerwaardig door godsvrucht, wijsheid, geleerdheid en veeljarige ondervinding, aan het hoofd eener niet minder eerwaardige vergadering geplaatst, het oppertoezigt heeft over de leer en den wandel van de leeraars en belijders der Christelijke Godsdienst, en dus het zigtbaar hoofd der Kerk is, hetwelk zich het onfeilbaar Woord van God ten
eenigen rigtsnoer stelt,’ enz.; in één woord, ‘eenen Constitutionelen Paus, wiens Constitutie de H. Schrift is.’ Wij willen het aan de overweging van den nadenkenden overlaten, of, bij de verspreiding der Christelijke Kerk onder menschen van den meest verschillenden landaard, zeden, gewoonten en staatkundigen toestand, zulk een algemeen Kerkbestuur mogelijk is, en overal den noodigen invloed en gezag kan hebben; maar wij meenen, dat het, volgens hetgeen de Geschiedenis leert, steeds tot verwijdering der gemoederen en grooter verschil der inzigten heeft gestrekt, wanneer men uitwendige eenparigheid in het bestuur, als een noodzakelijk vereischte tot vereeniging, op den voorgrond plaatste. Immers daardoor, dat men zulk een gezag over de geheele Kerk aan de Bisschoppen van Rome wilde toekennen, ontstond reeds de groote scheuring tusschen de
| |
| |
Oostersche en Westersche Kerken. Het is waar, niet alle, ja schier geen der Paussen zijn mannen geweest, zoo als die, aan wien de Schrijver het opperbestuur over de geheele Kerk wil toegekend hebben; maar waar verkrijgt men, zoo lang menschen menschen zijn, den waarborg, dat de verkiezing van zulk eenen Paus altijd gelukkig zal uitvallen? Daarenboven hetgeen hij, bladz. 71 en verv., aanvoert tegen de regtmatigheid van het oppergezag, dat de Bisschop van Rome uitoefent, bewijst ook, dat jezus in het geheel zulk een zigtbaar hoofd over zijne gemeente niet gewild heeft. Wij vinden daar, onder anderen, aangehaald het gezegde van jezus tot zijne leerlingen: ‘Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de grooten gebruiken magt over hen; doch alzoo zal het onder u niet zijn; maar zoo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienstknecht.’ De Schrijver verwerpt de heerschappij der Paussen van Rome niet slechts om derzelver bijzonder misbruik, maar omdat, gelijk hij zelf zegt, ‘zulk een gezag regtstreeks strijdt tegen het bevel van jezus christus, den Heer der Gemeente.’
Voor zoo veel de leer des Christelijken geloofs zelve betreft, zal die vereeniging mogelijk zijn, naar des Schrijvers meening, wanneer de Roomschgezinde er in toestemt; en hij schijnt daar nog al niet aan te wanhopen, omdat het ‘onder de Roomschgezinden zoo min, als onder de Hervormden, aan mannen ontbreekt, die met een fijn oordeel een geoefend verstand verbinden;’ omdat de Bijbel de eenige bron is van Gods openbaring; omdat het gezag der Kerk niet met het gezag des Bijbels gelijk staat; omdat de overlevering onzeker is; omdat de Mis geheel onderscheiden is van het Heilig Avondmaal, zoo als het door onzen Heer jezus christus ingesteld is; ja zelfs, omdat de Mis, N.B., in den grond niets anders is, dan eene verloochening der eenige offerande en des lijdens van je zus christus. Welke stellingen van hun godsdienstig geloof de Protestanten, om des vredes wille, zouden moeten opofferen, wordt eigenlijk
| |
| |
niet gemeld; maar het thans gevestigde Kerkbestuur der Hervormden in ons vaderland is, naar des Schrijvers meening, bevoegd, en dus, bij wettige gevolgtrekking, de Constitutionele Paus, met zijne insgelijks Constitutionele Kardinalen, (als men eens over den Paus is, komt men toch ook wel over de Kardinalen) zou insgelijks bevoegd zijn, om, ‘zulks noodig oordeelende, leerregels op te stellen.’ - ‘Een gevoelen, dat aan deze hooge kerkelijke vergadering met de leer van jezus en zijne Apostelen strijdig voorkomt, keurt zij af; dengenen, die hetzelve koestert en tracht voort te planten, sluit zij uit, wel niet van den hemel - maar van de gemeenschap der heiligen, dat is der Christenen op deze aarde - gelijk zij ook den zedeloozen buitensluit, den Satan overgeeft,’ enz. Welk eene wenschelijke vereeniging! Welk eene onderscheiding van waarheid en dwaling! Welk eene zonderlinge zegepraal der liefde! Zoo zou het oude Formulier des Bans, ofte der Afsnijdinge, voorheen bij de Gereformeerden in gebruik, nog weder te pas komen.
Als hetgeen, waardoor Christenen der verschillende partijen deze vereeniging kunnen en behooren te bevorderen en tot stand te brengen, wordt genoemd en aangeprezen onderlinge achting en liefde, erkentenis dat waarheid en dwaling beide aan de eene en aan de andere zijde gevonden worden, onpartijdigheid, gematigdheid en bescheidenheid bij de behandeling der geschilpunten, enz. Hetgeen hier aangevoerd wordt, bestaat uit lessen, die op zichzelve de behartiging volkomen waardig zijn, maar welke men, met even zoo veel hoop op eenen goeden uitslag, aan de Turken en Grieken, als aan Roomschen en Protestanten, tot vereenigingsmiddelen kan aanprijzen. Wenschelijk ware (indien het ons vergund zij van eene vergelijking gebruik te maken) zoodanig eene volmaking van de uitvinding der gebroeders montgolfier, dat men per luchtballon even zoo veilig en geregeld kon reizen, als thans met de stoomboot of diligence; en op zichzelve (practica est multiplex) is deze volmaking
| |
| |
geenszins onmogelijk. Maar wat zouden wij nu oordeelen over iemand, die de beoefening der werktuig-, natuuren scheikunde aanprees, bepaaldelijk met toezegging, dat men, daardoor, die wenschelijke en mogelijke volmaking der vervaardiging van luchtbollen zou bereiken? Zou zulk eene aanprijzing der beoefening van genoemde wetenschappen menschkundig zijn? - Even vurig als de Schrijver wenschen ook wij eene vereeniging der Christenen, en van den invloed der Christelijke leer op het menschelijke hart en verstand hopen wij ook de eindelijke tot standbrenging van die vereeniging. Maar zoo lang men, over hetgeen waarheid is, niet eenstemmig denkt, is het, naar ons inzien, een vruchteloos werk, den Christenen van verschillende gezindheden voor te houden, welk gedeelte, van hetgeen zij tot nog toe als waarheid hebben geloofd, zij moeten laten varen, en wat, van hetgeen zij tot nog toe als onwaarheid hebben verworpen, zij moeten gelooven. Wij, voor ons, houden niet allen voor duisterlingen, die van de vereeniging, zoo als zij hier wordt voorgesteld, zeggen:
Ante leves - pascentur in aethere cervi,
Et freta destituent nudos in litore pisces.
|
|