| |
Proeve eener Geschiedenis der Kruistogten naar het Oosten, tot op de herovering van Ptolemais in 1291. Door N.G. van Kampen. IVde of laatste Deel. Van den achtsten Kruistogt tot aan het einde derzelven. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1826. In gr. 8vo. XII, 426 Bl. f 4-50.
God is groot, en wij begrijpen Hem niet. Dit is onze gedachte bij het ten einde brengen van deze, gelijk zoo menige andere geschiedenis. Wanneer men eene verhandeling leest over de voordeelen, door de kruistogten aangebragt; wanneer men vooral onzen regenbogen en anderen, die hem volgen, hoort, dan staat men ligt opgetogen over de wijsheid en magt, die in de dwaas- en zwakheid der menschen werkt, om de zegenrijkste einden te bereiken, en het licht uit de duisternis te doen voortkomen. En soortgelijke verhandelingen zijn er over opkomst en val van het Romeinsche rijk, over de Fransche omwenteling en heerschappij in Europa, gelijk ook over vroegere en meer afgelegene gebeurtenissen, te schrijven, of dadelijk geschreven. Maar wanneer men zelve het verhaal der voorvalien en omstandigheden, eenigzins uitvoerig, en vooral onpartijdig, leest, dan valt het niet altijd gemakkelijk, tot zoo verblijdende gevolgtrekkingen te komen, of daarin te berusten. Het voorgestelde doel der kruistogten, herstelling van het Christendom in zijnen vroegsten, geheiligden zetel, uitbreiding des gebieds van den Verlosser onder ongeloovigen, ging althans geheel verloren. Bij het einde derzelven zien wij, integendeel, het gebied van mahomed, ten koste van dat van christus, uitgebreid, en eene woester natie, dan men bestreden had, als eene dreigende wolk over het schoonste gedeelte van Europa blijvende hangen. Het is waar, dit was slechts der menschen doel, en wel een verkeerd doel, om de godsdienst des vredes door geweld van wapenen uit te breiden; een doel, daarenboven door zondige bijoogmerken, aan welke het vaak werd achtergesteld, door dwaasheden en gruwelen van aller- | |
| |
lei soort bezoedeld, en onwaardig gemaakt, om door God gezegend te worden. Zijne wegen zijn anders en hooger, en Zijn raad bestaat,
Zijn welbehagen wordt niet te leur gesteld. Ja, wij gelooven dit, en de ondervinding leert ons inderdaad goede vruchten van den boom opmerken, wiens groei met bloed gedrenkt, wiens val door verwoesting gekenmerkt, wiens schaduw voor menschengeluk doodelijk schijnt te moeten genoemd worden; het nadenken doet ons menigen lichtstraal zien, uit deze donkerheid blijkbaar voortgeschoten. Maar, zoo wij het geloof misten, en, op ons eigen menschelijk inzigt afgaande, het kwade tegen het goede stelden, het bekrompene, vaak te leur stellende, hier dus, daar zoo uitvallende, van het laatste in aanmerking namen, en dit niet slechts bij de kruistogten, maar ook bij andere, door ons genoemde en niet genoemde, voorname wereldgebeurtenissen deden, zouden wij dan even vast gaan in onze besluiten? zouden wij niet meer zuchten, dan juichen? Om van het onzekere maar iets te zeggen: de kruistogten schijnen inderdaad die magt der edelen geknakt te hebben, welke de inval der Barbaren, na het instorten der Romeinsche mogendheid, had gevestigd; maar hoe verschillend was de uitkomst daarvan, in Frankrijk, waar het despotismus er door gevestigd werd, - in Duitschland, waar de kleine tirannen, voor een groot deel, bleven heerschen, - in Nederland, waar het republikanismus en burgerlijke aristocratie voortbragt, - in Italië, waar licht en duisternis, vrijheid en slavernij elk haren tijd of plaats hadden, en, na allerlei worsteling, de laatste meest de overhand schijnt te houden! In Engeland en vooral Schotland schijnt zelfs dit middel tot het gezegde einde weinig gewerkt te hebben; schoon het later veel bloeds en strijds, ja koninklijke hoofden kostte, op schavotten gevallen, om de bedoelde oude sporen eener Barbaarsche overheersching te effenen. Neen, wij kunnen niet te weinig op onze menschelijke kortzigtigheid afgaan, niet te omzigtig zijn, om besluiten te
trekken en berekeningen te maken. Maar dit ontneemt niets aan het nut der geschiedenis, dat zich echter in allerlei blijken vertoont. Is man the proper study of man, 's menschen lot en karakter het wetenswaardigste van alle voorwerpen, dan is ook de historie voor ons, naast het geloof, meest schepsels der ondervinding, de allerwenschelijkste kennis. Ter zake dus!
De Heer van kampen besluit met dit deel zijne belang- | |
| |
rijke geschiedenis. Hetzelve behelst de vier laatste van dertien boeken, loopende insgelijks tot aan het einde der dertiende eeuw, met welker midden het begint. Het 10de boek bevat, in twee hoofdstukken, den achtsten kruistogt, ten opschrift hebbende: I. de Heilige lodewijk in voorspoed, II. - in tegenspoed, en gaande van 1247 tot 1254. Het 11de boek, loopende van den achtsten tot den negenden kruistogt, bevat mede twee hoofdstukken: I. val van het Kalifaat te Bagdad, van het Latijnsche rijk te Konstantinopel, en van het Keizershuis der Hohenstaufen; II. gebeurtenissen in Palestina; tot 1269. Het 12de boek geeft, in één hoofddeel, den negenden of laatsten kruistogt, en den ondergang van den Christenstaat in het Oosten; tot 1291. Het 13de boek, of slot, geeft, in H. I, de lotgevallen der Christen-koningrijken buiten Palestina, en der geestelijke ridderorden, door de kruistogten opgerigt; H. II. pogingen, om de kruistogten te vernieuwen, en H. III. gevolgen der kruistogten.
Wij schreven dezen inhoud te liever as, omdat dezelve de belangrijke punten in het verhaal zoo juist opgeest. Het eerste is des Heiligen lodewijks gedrag en karakter. En waarlijk, onder alle de ontzettende, deels groote gebeurtenissen, die in dit 10de boek voorkomen, is niets zoo merkwaardig, zoo waarlijk groet, als hij. Zielverheffend is het, zulk een' man, in oorlog en in vrede, in voor- en in tegenspoed, te leeren kennen, als eene ondoofbare ster schitterende aan den donkeren hemel. Alleen zijn min verlichte geest verleidt hem somtijds tot daden, die hooge afkeuring verdienen, en zijn feilbaar oordeel of zijne zwakke toegevendheid voeren hem op verkeerde paden. Maar zijn oogmerk schijnt altijd onberispelijk; zijne zedelijkheid, op zichzelve, onomkoopbaar. o, Had hem de woeling der kruistogten nooit buiten zijn rijk vervoerd! Wij zouden dan, ja, misschien, het Goden-schouwspel missen van een groot man, met den tegenspoed worstelende; maar zou dat niet min groote en tevens liefelijke van eenen Koning, met alle magt en verleiding omstuwd, doch enkel levende voor het geluk zijner onderdanen, ons dit niet rijkelijk vergoeden? o, Telde de Roomsche kerk vele zulke heiligen, Frankrijk vele zulke lodewijks! Ja, wij achten het eene verdienste in dit werk, dat een gansch boek zulk een opschrift draagt, zulk een middelpunt zijner verhaalde gebeurtenissen aanwijst. Ongezocht, en behoudens de gestrengheid der geschiedenis, komt van kampen hier dus
| |
| |
eenigzins tot dien vorm, van welken wij betuigden, dat hij de bekende Tafereelen zoo aanlokkelijk in ons oog maakte. Wij kennen de voortzetting van dat werk, verder dan de Hollandsche vertaling, niet; maar mogen niet twijfelen, of er is een deel aan dezen naam, gelijk ook aan Keizer frederik, gewijd. Welke mannen, roepen wij hierbij uit, bragt deze heldeneeuw voort, schoon, helaas, in klein aantal; in het begin een godfried, tancredo, ligt ook boudewijn III; daarna, bij den vijand, een nourreddin, saladin, en vooral zijn broeder en naneef, allen overschen en door Frankrijks éénigen Monarch! Zoo schittert de uitnemendheid van den menschelijken geest, als eene rots vaststaande in het midden van woedende golven; zoo vooral zijne zedelijkheid, door besmetting noch verleiding van het spoor te brengen!
De ondergang van het Kalifaat te Bagdad, van het Latijnsche Keizerrijk te Konstantinopel, en der Hohenstaufens, brengt ons geene min belangrijke zaken voor den geest. Met het eerste toch staat die geheele beweging der Mongoolsche volken in verband, welke, het is waar, geene duurzame verandering te weeg bragt, aan de vreesselijke magtverspilling eenigzins beantwoordende, maar daarentegen aanleiding gaf tot eene uitgebreider volkenkennis, dan welke die vroege tijden ons anders zouden opleveren, en in allen gevalle een nieuw belang aan het anders bijna eentoonig wordende verhaal der nuttelooze ijsselijkheden van den kruisoorlog bijzet. Het tweede is van treuriger aard: het doet ons zien, dat de heldhaftige Frank op zijne beurt onmagtig is, om zich op den Oosterschen Keizerstroon te handhaven, en geeft ons een voorgevoel van het eindelijk lot dezes twistappels tusschen even bedorvene Christenen. Over de Hohenstaufens heeft een geacht schrijver in Duitschland een afzonderiijk, uitvoerig en hoogstbelangrijk werk geschreven. Hunne geschiedenis biedt ons inzonderheid den worstelstrijd tusschen het geestelijk en wereldlijk gezag ter beschouwing aan, en blijft tot het einde toe zoo belangwekkend als veelzins treurig.
Dan volgt welhaast de laatste kruistogt, en de ondergang van het Christenrijk in het Oosten; waarna nog slechts aanhangsels, als de gestichte rijken buiten Palestina en de geestelijke ridderorden, ter behandeling overblijven. Alleen een man als lodewijk kon nog kracht en vuur aan den heiligen oorlog bijzetten. En inderdaad vallen er onder zijne aanvoering nog grootsche bedrijven voor, die de be- | |
| |
schouwing en bewondering, in weerwil van den treurigen afloop, volkomen verdienen. Maar van dien tijd af blijven niet dan zwakke pogingen over. Wat wonder? Het karakter der heiligheid is lang verloren gegaan. De heersch- en baatzucht heeft den stroom, tot welken het volk en de adel goed en bloed bijeenbragt, in vreemde kanalen geleid. En eindelijk schijnt het niet genoeg, Europa ontvolkt te hebben door ontelbare bezendingen naar het Oosten; maar wat er aan gevestigde ligchamen als anderzins van die heilige woede nog over is, dat wordt gebezigd, om de inwoners zelve van dit werelddeel, - het zij Mahomedaansche Mooren, het zij Noordsche, Pruissische en andere Heidenen, of Fransche ketters, (de eersten de nijverste, de laatsten de braafste en verlichtste burgers) - gelijk vroeger de Joden, met het zwaard te bekeeren, dat is te verjagen of te verwoesten.
Maar bovenal gewigtig is natuurlijk het allerlaatste hoofdstuk, de gevolgen der kruistogten. Van kampen beschouwt die, met betrekking tot het staatkundige - tot den koophandel - de zeden - de godsdienst, de wetenschappen en kunsten. En zijne beschouwing, wij moeten het bekennen, is bedaard en gematigd. De slotsom is: onmiddellijk meer nadeel, maar in de gevolgen goed - opwekking van een' beteren geest - ontwikkeling van het plan des Eeuwigen.
Tot het laatste toe blijft de schrijver getrouw aan het beginsel, dat ons al vroeg in het oog liep, om zijn tafereel toch zoo leerrijk, als geschieden kon, te maken, ten opzigte van Europa zelve, niet slechts als de bron, uit welke alles voortkwam, maar ook als de grond, waarop het krachtigst terugwerkte, en waarbij wij inzonderheid het meeste belang hebben. Vrij uitvoerig is hij daarom ook, niet slechts in hetgeen onmiddellijk, maar ook in hetgeen eenigzins bij gevolg uit de kruistogten voortkwam. Hieronder rekenen wij den togt van polo en andere wetenswaardige zaken. En wij herhalen, dat het lezend publiek aan den ijverigen man nieuwe verpligting heeft voor dit zoo wèl behandelde, zoo wèl uitgevoerde werk.
Wij hebben vroeger gezegd, waarom eene fijn schiftende kritiek ons bij dit werk min gepast scheen. Een paar kleinigheden, de verhaalde zaken geenszins betreffende, veroorlove de schrijver ons. Op bl. 382 schrijft hij: ‘....zoodat de gewoonte van twee en meer masten, en diensvolgens ook meer zeilen, (waardoor men lavéren kon) door den sterken handel in
| |
| |
de Middellandsche zee werd veroorzaakt.’ Men laveert immers met één' mast even zoo goed, en heeft dit zeker aan de twee- en driemasten niet afgezien. - Op bl. 294, van buonaparte's gedrag omtrent de Maltezer ridders sprekende, noemt hij dezen ‘eene hem onbeleedigende orde.’ |
|