telijk voor velen, die, ten gevolge der ziekte, welke in onderscheidene gewesten van ons vaderland en ook binnen deze stad heerschte, dezen of genen hunner naaste betrekkingen verloren. Deze treurige tijdsomstandigheden gaven mij de eerste aanleiding, om eenige Leerredenen te houden over de merkwaardige geschiededenis van den dood en de opwekking van lazarus te Bethanië, tot troost en bestuur van bedroefden; en het verlies mijner dierbare Echtgenoote, kort na het opvatten van dit voornemen geleden, maakte zulks nu ook eene dringende behoefte voor mijn eigen hart.’
Zwaar was het verlies, dat de waardige wildschut heeft geleden, bij den dood zijner Echtgenoote. Zijne droefheid was groot, en in elk opzigt regtmatig. Verre verwijderd van die luidruchtigheid, welke, als een stoppelvuur, spoedig ontvlamt, maar even spoedig heeft uitgewoed, was hij bedaard, Christelijk onderworpen, en voedde zijne droefheid, maar als een, die hope heeft, en zich door het Evangelie laat troosten en besturen. ‘Jezus christus heeft den dood te niet gedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebragt, door het Evangelie.’ Dit is het motto voor deze Leerredenen, en het bezielt dezen bundel geheelènal. Het kart is het, dat welsprekend maakt. Deze waarheid wordt in elke Leerrede bevestigd gevonden. Tot matiging van diepe droefheid is weinig geschikt luid gejammer en overvloed van woorden. Alwie hierin het overvloedigst is, heeft, gelijk wij reeds te kennen gaven, meestal het spoedigst zijn geleden verlies vergeten. Bij het lezen van deze Leerredenen gevoelt men eerst regt, wat paulus bedoelde, toen hij schreef: ‘Geloofd zij de God en Vader van onzen Heer jezuschristus, de Vader der barmhartigheden, en de God van allerlei vertroosting, die ons vertroost in alle onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten de genen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, met welke wij zelven door God vertroost worden.’ 2 Kor. I:3, 4.
De bekende geschiedenis van lazarus wordt hier