bergh met 's gravesande, zal zeggen: ‘Hier hebben de jongen het de ouden niet verbeterd.
Deze zinsnede, met welke wij den overgang tot No. 2, de luimige Poëzij van n.j. storm van 's gravesande, maken, moet echter niemand tegen dezelve voorinnemen. Men mist hier wel die gladheid en zuiverheid van versbouw, welke het voorgaande bundeltje onderscheidt; men stoot dikwijls op gezochte rijmklanken en vullende stopwoorden, en vindt niet zelden langdradigheid en gerektheid, waar men losheid en luimigheid moest aantreffen; maar de Heer 's gravesande heeft, gelijk de meeste zijner hedendaagsche luimige ambtgenooten, de toevlugt genomen tot eene bron, uit welke asschenbergh niet schepte, en die echter, met oordeel en bescheidenheid gebezigd, eenen rijkdom oplevert aan geestige en vrolijke vloeistof, het burleske namelijk; dat is, de kunstgreep, om personen uit de fabelkunde of de grijze oudheid op te schikken met het belagchelijk kostuum van hedendaagsche zeden en gewoonten, en de bespottelijke dwaasheden onzer tegenwoordige modewereld over te brengen op den Olympus der Goden, of in de ruwe paleizen der heldentijden. In dezen trant, en daarenboven als eene onschuldige parodie op sommige hooggeprezene beschrijvende gedichten beschouwd, is de Bruiloft van Peleus en Thetis alleraardigst; en vooral het dessert, waarop negen wereldwonderen, uit de potsierlijkste bouwstoffen nagevolgd, zijn opgedischt, is kunstig en lachverwekkend tevens beschreven. In dezen zelfden trant vindt men nog een aantal andere stukjes, vele van welke uit onze talrijke Jaarboekjes reeds aan de lezende wereld bekend zijn, en van welke de Kermis der Goden en Arion, tevens eene goedhartige satire op het improviseren, hetwelk tot eene rage dreigt over te slaan, ons de beste toeschijnen. Het is echter niet alles in dezen trant. Men vindt hier ook vertelsels uit den hedendaagschen tijd, aan welke men geene
luimigheid kan ontzeggen. Vooral beviel ons de Jager en de Dichter, welke anekdote, wij meenen van langbein ontleend, ook door van oosterwijk bruyn behandeld is, doch door 's gravesande uitvoeriger en ook komieker is bewerkt. Daarenboven vindt men huwelijkszangen, in verschillende vormen gegoten, ja zelfs in die van eene geweldig lange Cantate. Wanneer er op dat bruiloftsmaal slechts een half dozijn zóó lang zingende Dichters geweest zijn, dan durven wij betwijselen, of het wel tot de vermakelijkste behoord zal hebben. - Over het alge-