andere gegeven. Het tweede stuk bevat echter ook vele lezenswaardige opmerkingen. Het is van nagenoeg dezelfde uitgebreidheid als het eerste (66 bl.); doch de eigenlijke oplossing der vraag wordt er in eenige weinige bladzijden afgehandeld (van bl. 115-136).
Bepalen wij ons daarom hoofdzakelijk bij de eerste Verhandeling; hetgeen wij te gereeder doen kunnen, omdat de praktische resultaten van beide Schrijvers in de hoofdzaak dezelfde zijn. De Heer wittmann volgt de leiding der vraag, en verdeelt zijne behandeling in drie Hoofdstukkeu. I. Over de waarde der zwavelzure Quinine in het algemeen, bijzonder bij Koortsen. II. Over de eigenaardige werking der zwavelzure Quinine, en hare verhouding tot de overige bereidingen van den Kina-bast. III. Over het gebruik der zwavelzure Quinine, en de regelen, daarbij in acht te nemen.
Uit drie physiologische proeven, door den Schrijver genomen, vergeleken met de ondervinding van magendie en elliotson, blijkt het, dat de zwavelzure Quinine geene hoedanigheden bezit, gelijk aan die der enkelvoudige bestanddeelen, die uit de narcotische planten verkregen worden; dat zij aan de maag en werktuigen der spijsvertering, in kleine giften, volstrekt niet, en zelfs in grootere weinig bezwaarlijk valt, en, vooral in grootere giften, eene werking, die aan koorts gelijk is, voortbrengt (snellen en menigvuldigen pols, droogheid van den mond, dorst enz). Wat aanbelangt het therapeutisch vermogen van dit nieuwe middel, de Schrijver deelt eerst zijne eigene waarnemingen dienaangaande mede, waaruit weder op nieuw blijkt, hoe uitnemend zich dit middel in tusschenpoozende koortsen betoont. In andere gevallen deed het echter geene werking, zoo als tot verbetering van den etter in boosaardige zweren en bij algemeene zwakte, waar de Kina zelve zoo veel goed doet. Hierop volgt eene opgaaf van de waarnemingen van anderen, die wel korter en met meer keuze had kunnen zijn opgesteld. De aandacht wordt vermoeid door het lezen van achtereenvolgende waarnemingen, die in geen zamenhangend