| |
| |
| |
Nosologisch-Therapeutische Beschrijving der Heelkundige Ziekten, naar den inhoud der Werken van Tittmann, Calissen, Langenbeck, Richerand, Boyer en andere beroemde Heelkundigen, vergeleken met eigene ervaring, door A. van der Hout, praktiserend Heel- en Vroedmeester, enz. Iste Deel. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. In gr. 8vo. XVI, 398 bl. f 3-60.
Maakten wij, in eene vorige beoordeeling van dit tijdschrift, reeds met een enkel woord gewag van het onderhavige werk, thans zetten wij ons daartoe meer bijzonder. - Hoe gelukkig is een land, waar kunsten en wetenschappen bloeijen! Daar toch mag men op een' rijken oogst van roem en welvaart hopen. Hoe veel levert niet de Geschiedenis ter bevestiging dezer daadzaak op! Wat waren toch landen, hoe groot in aanzien en magt, zonder deze; daarentegen, hoe gelukkig die, waar men dezelve beoefende, en tot een' zekeren trap van volmaking bragt! Denken wij slechts aan het oude Griekenland. Athene, die bakermat van kunsten en wetenschappen, strekke hier ten bewijze. Zijnen luister en magt overlevende, en reeds een wingewest van Rome geworden, was en bleef het steeds deszelfs meester in kunsten en wetenschappen, en de Romeinsche jeugd moest nog steeds dáár hare hoogste beschaving zoeken. Hoe schoon vertoont zich te dezen opzigte ook ons vaderland, na de Grafelijke regering! Een willem de eerste, de grondlegger onzer vrijheid, was zoo zeer overtuigd van het nut en de voordeelige strekking der kunsten en wetenschappen, dat hij, ook onder het gedruisch der wapenen en in de hagchelijkste oogenblikken, niet vergat, dezelve te bevorderen en te beschermen. Getuige de heerlijke belooning, aan Leyden voor deszelfs trouw door hem geschonken! En die groote Vorst bedroog zich niet in zijne vooruitzigten en bedoelingen; zij werden ver- | |
| |
vuld. Welke mannen toch heeft die school alleen niet opgeleverd! Hoe vele geleerden heeft ons vaderland sedert dien tijd niet voortgebragt! Hoe veel zijn kunsten en wetenschappen, ja de gansche wereld, aan dit kleine plekje gronds verschuldigd! Denken wij aan een' erasmus en zoo vele anderen. Maar denken wij ook aan een' ruisch, boerhaave, gaubius, camper en huns gelijken. En hoe veel goeds genieten en
zien wij te gemoet onder de wijze en vaderlijke regering van eenen Koning, die, als een andere willem de eerste, vrijheid, verlichting, verdiensten en bekwaamheid voorstaat en waardeert, en alzoo inderdaad dit land tot een der verkieslijkste van gansch Europa vormt! - Het is zoo, in sommige kunsten en wetenschappen zijn wij nog verre van de volmaaktheid; ja nog niet tot die hoogte gestegen, waarop men reeds elders staat. Welke aanmerkelijke vorderingen evenwel hebben ook wij niet in allerlei takken van kunsten en wetenschappen reeds gemaakt, bijzonder ook in de Heelkunde! Hoe vertoont zich, als 't ware, het morgenrood bereids aan de kimmen; en weldra schijne de zon in vollen middaggloed; weldra geve men ons niet meer na, dat wij aan den leiband van vreemden loopen! Welke onweêrswolken hebben der Heelkunde boven het hoofd gehangen! Men denke, wat zij, vooral in het naburige Frankrijk, heeft moeten verduren. Hoe gelukkig, dat er thans ook mannen onder ons zijn, die hunnen eigen' weg bewandelen, en het ijs, als 't ware, breken! Mogt de Geneeskundige, hoe langer hoe meer, hare waarde en medewerking erkennen; mogt de waarlijk kundige Heelmeester alzoo meer achting en aanmoediging vinden, en hij daardoor meer opgewekt worden, om zich van den algemeenen hoop te onderscheiden! Het is waar, hij bekleedt sedert de laatste jaren een' beteren rang in de maatschappij, en het tafereel, onlangs in een Geneeskundig Tijdschrift opgehangen, is op hem niet meer toepasselijk; want, ofschoon er nog zijn, die, aan oude vooroordeelen gehecht, steeds den ouden gang gaan, is dat echter geenszins over het algemeen het ge- | |
| |
val meer, en dat is waarlijk eene stof van groote blijdschap; - niet dat wij wenschen, dat men het oude onbepaald verwerpe; hoe veel toch is onder het oude, dat goed en beproefd is! maar dat men aan het oude en beproefde het nieuwe, dat men ontdekt, met voorzigtigheid pare (en waar is dat meer
noodzakelijk, dan daar, waar het leven en gezondheid geldt?) Op dezen weg alleen bereikte toch elke kunst en wetenschap dien trap van volkomenheid, op welken zij thans staat.
Wij vragen verschooning voor onze uitweiding, en gaan tot de beoordeeling zelve over.
In de Voorrede des Schrijvers wordt ons de oorzaak opgegeven, waaraan wij dit werk te danken hebben; te weten, aan het uitverkoopen der tweede uitgave van tittmann's Handboek. Van der hout werd door den Uitgever verzocht, ten derden male hetzelve na te zien, en daar, waar het vereischt werd, te verbeteren. Doch toen reeds had van der hout het ontwerp gevormd, om een geheel ander werk over de Heelkunde te geven, en daarbij de verdeeling, door richerand in zijne Nosographie Chirurgicale aangenomen, ofschoon van zijn ontwerp afgeweken, in acht te nemen. Dan, van den Uitgever berigt ontvangende, dat van onsenoort hetzelfde plan had en hij eigenaar van dat werk geworden was, had van der hout zijn stiefkind bijkans der vergetelheid opgeofferd, zoo voor het belang des Uitgevers, als door de verwachting, welke hij van het werk van van onsenoort koesterde. Doch de liefde tot de wetenschap dreef boven, en de Schrijver voelde, tot onze blijdschap, moed en lust genoeg, om handen aan het werk te slaan; zoodat wij hieraan eene meer uitvoerige Geneeskundige Heelkunde te danken hebben. De Schrijver beschouwt het werk van lassus, door den Heer van erpecum overgezet en met aanteekeningen vermeerderd, als onvoldoende; waarop Recensent amen zegt, en tevens den wensch uit, dat hetzelve, als Handboek, door werken van dezen stempel moge verdrongen worden. Ware het anders, het zou onzen va- | |
| |
derlandschen Leeraren in deze wetenschap niet tot eere verstrekken, bijaldien zij vreemde werken boven eigene, en tevens betere, de voorkeur gaven.
Bescheiden geeft de Schrijver te kennen, dat hij niet alles als eigen werk wil hebben aangezien; hij maakte gebruik van het beste, dat hij vond, en het moet ons voorzeker om het even zijn, door wien en waar iets gezegd is, indien het slechts den toets der waarheid kan doorstaan en nuttig is.
Na in de Inleiding opgegeven te hebben, hoe, na het Concilium te Tours, in den jare 1163 gehouden, allen Geestelijken eenigerhande bloedige kunstbewerking ontzegd, de Heelkunde uit den boezem der Hoogescholen verbannen, en hare uitoefening aan den ongeletterden en onervaren leek overgelaten werd, bepaalt hij ons bij de moeijelijkheid, die er bestaat, om de eigenlijke grenzen van Genees- en Heelkunde af te bakenen, en geeft ons op, wat wij door de laatste te verstaan hebben; de zoo juist mogelijke verdeeling derzelve, te weten in medicinische en operative, of manuelle; opgave der voorbereidende kundigheden, die een goed wetenschappelijk Heelmeester bezitten moet; daarop de naauwer in verband staande met zijn vak, en eindelijk de bijzondere ligchaams- en zielshoedanigheden van een geschikt Heelmeester, met hetgene er vóór, tijdens en na eene kunstbewerking moet in acht genomen worden.
Eerste Afdeeling, eerste Hoofdstuk, handelt over de ziekelijke toevallen, welke van niet natuurlijke prikkels en eene verhoogde levenswerking afhangen; als pijn, kramp, ontsteking en koorts. Ontsteking in hetalgemeen. Aan bichat wordt de eer der ontdekking van het haarvaatstelsel toegekend, en wij betwisten dien grooten man en fijnen ontleedkundige dezelve niet, maar hadden hierbij gaarne onzen ruisch vermeld gezien, die, hoezeer hij het wel niet met name noemt, toch reeds den weg tot de ontdekking van hetzelve gebaand had, ja opspuitingen vervaardigde, die dusverre niet overtroffen zijn, en den beschouwer menigwerf in den waan bragten, alsof alles leef- | |
| |
de; een man, die zijn gansche leven der Ontleedkunde toewijdde, en, drie-en-negentig jaren oud, den Catalogus van zijn tweede Kabinet, aan hetwelk hij veertien jaren lang arbeidde, en dat volkomener was, dan het eerste, dat Czaar peter, in Holland zijnde, aankocht, voltooide.
Hoezeer wij de beschouwing van den aard der ontsteking, als hoogst naauwkeurig en wel beoordeeld, aannemen, kunnen wij echter van der hout niet bijvallen, wanneer hij zegt, ‘dat, zoo lang het ware karakter der ontsteking aanhoudt, dat is, zoo lang de sensibele en irritabele werking der voedende haarvaten buitengewoon verhoogd is, er staande dien tijd geene vermeerderde aanschieting van vaste dierlijke stof plaats grijpt.’ Hoe moet men dan de uitzweeting van die stof bij de Croup verklaren? wat geschiedt er bij de Fistula stereovalis? immers vorming van een kanaal, gedurende het hevige der ontsteking; hoe moet men de vereeniging der hazelip, van alle versche wonden verklaren? ja, wat zullen wij van het Membrana Hunteri en den Uterus gravidus zeggen? Wij merken dit ter loops en slechts vragenderwijze aan. De verschillende Theoriën over de Crusta pleuritica vinden wij oordeelkundig bij elkander gebragt, en vereenigen ons gereedelijk met de laatste, die onze Schrijver ook liesst als de zijne zou aannemen. Hoe veel lust wij ook gevoelen, den Schrijver te volgen, van wege het oordeelkundig en praktisch inzigt, in deze algemeene beschrijving doorstralende, moeten wij ons hiervan onthouden, ons tijdschrift geene breedere uitweiding gedoogende.
Het tweede Hoofdstuk handelt over de ontsteking in de verschillende stelsels des bewerktuigden ligchaams. Daar elk orgaan, en dus ook elk bijzonder Parenchyma, zijn eigen leven bezit, en in den gezonden staat zijne eigenaardige verschijnselen aan den dag legt, volgt van zelve, dat deze, ziekelijk aangedaan zijnde, zich ook eigensoortig ontwikkelen. De vaat- en zenuwrijkheid der deelen komt mede hier zeer in aanmerking. Gaarne zouden wij
| |
| |
een synoptisch overzigt, van al hetgene hier oordeelkundig, zuiver praktisch gezegd wordt, geven; om reeds genoemde reden nogtans moeten wij dit laten varen.
Het draagt onze volkomene goedkeuring weg, dat de Schrijver, alvorens hij tot de beschrijving der ontsteking overgaat, de deelen, daarin betrokken wordende, uit een physiologisch, pathologisch-anatomisch oogpunt beschouwt.
De aard, oorsprong, kenteekenen, toevallen en uitgangen der roos zijn uitnemend behandeld en beschreven; het strekke elken Genees- en Heelkundige tot gids, bij deze gewigtige, dikwerf doodelijke ziekte des huidörgaans.
Wij verheugen ons, dat van der hout zich ook schaart aan de zijde van den Duitschen Hoogleeraar dzondi, om de brandingen door koude te keer te gaan. Recensent zag van geen middel tegen dezelve ooit meer onmiddellijk goede uitwerking, dan van het koude water. Jammer maar, dat er over het algemeen nog zulk een vooroordeel tegen hetzelve bestaat, en men het niet immer spoedig genoeg kan aanwenden.
De ontsteking der vingeren of teenen (Panaritium, Paronychia) verdeelt de geleerde Schrijver in zes soorten; te weten: in die van de huid, in die van de scheedevormige slijmbeurzen, in die der pezen zelve, in die van het beenvlies, in die van de kraakbeenige oppervlakten, en eindelijk van het been, der kootjes zelve.
De algemeene, als ook de bijzondere beschouwing van de ontsteking der slijmvliezen, mitsgaders die der vezelachtige, is wèl geslaagd. De bijzondere voorschriften, achteraan gevoegd, keuren wij in een werk van dezen aard goed, ofschoon anders er niet voor zijnde, van wege het misbruik, dat er van gemaakt wordt, voor het minst slaafsche navolgers vormende. Eindelijk deed het ons genoegen, dat de Schrijver bijzonder de aandacht bepaald heeft bij de ontsteking van het gehoorwerktuig. Omtrent welke gebreken verkeert men nog wel meer in het duistere?
Wij eindigen hiermede ons kort verslag, betuigen, dat
| |
| |
van der hout zijne taak gelukkig heeft aangevangen, en verbeiden het overige, als niet minder belangrijk voor de wetenschap, reikhalzend, waartoe wij hem lust, tijd en krachten van ganscher harte toewenschen. |
|