| |
Almanak voor het Schoone en Goede, voor 1828. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 188 Bl. f 1-80.
Almanak voor het Verstand en Hart, voor 1828. Te Amsterdam, bij C. Schaares. 190 Bl. f 1-90.
Almanak voor Blijgeestigen, Derde Jaar, 1828. Te Brussel, bij J. Sacré. 206 Bladz. f :-50.
Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak, voor 1828. Te Groningen, bij M. Smit. 98 Bl. f :-35.
Almanak van en voor Nederlandsche Vrouwen, voor het Schrikkeljaar 1828. Te Amsterdam, bij de Gebroeders Diederichs. 95 Bl. f :-75.
Almanak voor de Jeugd, voor 1828. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 79 Bl. Met gekleurde Prentjes f 1-40.
Die lieve, net uitgevoerde, met platen en vignetten uitgedoste zakboekjes, welke den naderenden Nieuwjaarsdag, even als de bonte vlinders de komende lente, aankondigen, vermeerderen niet slechts jaarlijks in aantal, maar verbeteren ook, over het algemeen, in gehalte. Dit is een goed teeken des tijds: niet zoo zeer wijl zij eene wezenlijke aanwinst leveren voor onze letterkunde; want, hoezeer zij soms enkele voortreffelijke dichtstukjes bevatten, zijn zij, over het algemeen, kinderen des oogenbliks, voor geen langdurig leven berekend; maar daarom, wijl hunne vermeerdering eenen aangroei van den nationalen geest schijnt aan te duiden, die het Duitsche en Fransche begint te versmaden, en meerderen prijs te stellen op het inheemsche en vaderlandsche. Indien deze boekjes geenen gewenschten aftrek vonden, zoude hun uiterlijke opschik verminderen, en hun aantal uitsterven, in
| |
| |
plaats van aan te groeijen; thans heeft het tegendeel plaats, en wij wenschen daarmede ons Vaderland geluk; want de Nederlander koopt en leest thans iets in dezelve, dat voor hem beter en geschikter is, dan de eenzelvige Romannetjes en dichterlijke miswassen, die de Duitsche Taschenbücher vullen, en iets degelijkers, dan de modegekheden en ligtzinnige versjes, welke in de Fransche Almanachs tot ons overwaaijen.
No. 1, aan het schoone en goede gewijd, en door eenen onzer smaakvolste Prozaschrijvers, de Weleerw. n. swart, verzameld, biedt ons, in eene aangename afwisseling, dichtstukjes van onze bekendste Zangers, onder welke veel goeds en weinig middelmatigs gevonden wordt, en eenige proza-opstelletjes, die zich aangenaam en onderhoudend laten lezen. De Verlatene van withuys; de Cid van storm van 's gravesande; Rochus Meeuwesz. van van someren; in het Album van nierstrasz, door tollens; Dichterlijk Geluk, door b. klijn, bz. en aan den Oceaan, door meijer, bevielen ons het best in dit dichtkransje, aan hetwelk geen der overige ingevlochten bloempjes tot ontsiering strekt; ook geenszins het vertaalde stukje, Vader Rudolph, in een ander Tijdschrift, blijkbaar uit persoonlijke veete, zonder bewijs veroordeeld. Op het eerste prozastukje, de Onnoozele, ware misschien wel iets aan te merken; doch wij willen den Zedemeester niet uithangen.
In No. 2, dat zich bijzonder tot het verstand en hart wendt, is het prozaïsch gedeelte, dat ten minste, hetgene uit de pen der Verzamelaarster, Mejufvrouw moens, gevloeid is, het belangrijkste; schoon ook de dichterlijke inhoud weinig onderdoet voor No. 1. Tot de beste oorspronkelijke stukjes rekenen wij: aan de Jezuiten van sifflé; Menschelijke Afhankelijkheid van van harderwijk; Gebed voor den Koning van van den eynde; aan Mevrouw K.W. Bilderdijk, door beeloo; de Ster der Hoop van a.m. moens; Maagdenzucht en de Verzoeking, door gravé; God onze Burg, door robidé van der aa, en de Starrenhemel, door maronier. Ook de navolgingen van boxman en brester verdienen met regt hare plaats. De namen, welke wij hier hebben opgeteld, zijn zeker niet van onze bekendste Dichters; doch waarlijk, die Heeren van den tweeden en derden rang beginnen meer en meer met onze poëtische Patriciërs en Edellieden te wedijveren, die wat te veel op hunne lauweren schijnen te rusten. Nu, tus- | |
| |
schen rusten en roesten is nog onderscheid; maar het zijn echter in de uitspraak naauw verwante woorden.
Tot No. 3 overgaande, doen wij in ééns eenen reuzenstap van de Noordelijke Hoofdstad tot de Zuidelijke Hofstad, van de duurte tot de goedkoopte. In dezen Almanak voor Blijgeestigen, die reeds zijnen derden jaargang beleeft, krijgt men, voor 50 centen, tweehonderd goed en zuiver gedrukte bladzijden in klein 8vo., twee portretten in steendruk, en twee muzijkstukjes; waarlijk een nooit gezien verschijnsel in het Noorden. Hét proza speelt hier de hoofdrol; en, schoon wij voor de vertaling van kotzebue's hier opgenomen Tooneelstuk, dat een aantal bladzijden inneemt, gaarne iets anders ontvangen hadden, zijn wij met den inhoud, over het algemeen, wel te vreden. Het is zeker wel meest compilatie; doch de stukjes zijn voor een gemengd publiek onderhoudend, en het is de groote zaak, om het Brabandsch publiek maar eerst aan het lezen van het Nederlandsch te krijgen: tot dit doel nu schijnt dit mengelwerk, met al zijne geleerdheid over baard en pruik, welgeschikt. Doch ook het dichterlijk gedeelte is niet stiefmoederlijk uitgezet. Men vindt hier, behalve een bekend op muzijk gezet zangstukje van tollens, een lief gezelschapslied van eenen te vroeg overledenen Vlaamschen jeugdigen Zanger, chr. broekaart; een echt dichterlijk liedje van den Rotterdamschen l. van den broek, Zingen getiteld; eene burleske navolging uit de Gedaanteverwisselingen van ovidius, door h.l. van altena, die eenen gelukkigen aanleg tot deze dichtsoort verraadt; eene dergelijke, Midas getiteld, door eenen ongenoemden uit Leyden, die vooral niet minder is; en, behalve meer, dat wij met stilzwijgen moeten voorbijgaan, verscheidene stukjes van Zuidelijke afkomst, die allen blijken dragen van treffelijke vorderingen in onze taal, en
waaronder zich die van f. de vos door innerlijk gehalte gunstig onderscheiden. De Redakteur van dit jaarboekje, in wien wij eenen verdienstelijken, thans in het Zuiden geplaatsten, Noord-Nederlander meenen te herkennen, ga voort met op deze wijze, misschien het krachtigst van allen, mede te werken, om den smaak voor Nederlandsche Letterkunde in de harten onzer Zuidelijke broeders te doen wortel schieten!
No. 4. Door het Departement Leens, der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, uitgegeven, beveelt zich ook dit jaarboekje. Kennis, meer nog dan goede smaak, zal er, bij den eenigzins beschaafden dusgenaamden gemeenen man, belangrijke winst meê kunnen doen. J.G.R. en R.A.V. immers vertoonen, in hunne dichtvruchten, generlei blijk van gezuiverden smaak; en de beide Anekdoten op bl. 43 hadden ook wel achterwege mogen blijven. De Redactie schijnt zulks zelve gevoeld te hebben, en had dit dus niet moeten opnemen. Maar de Kalender met den aankleve van dien, alsmede het Overzigt van ons Zonnestelsel en den Sterrenhemel, zijn allezins berekend, om, nopens zoo verhevene za- | |
| |
ken, eenig licht en algemeene kennis dáár te verspreiden, waar het op geene andere of grondiger wijze is aan te brengen. En dat ook onder het bijwerk wel iets aardigs en geestigs gevonden wordt, moge het volgende staaltje doen blijken:
‘In vrienden heeft men eenen schat,’
Sprak Sirach, en met regt;
Doch had hij 't even omgekeerd,
't Was beter nog gezegd.’
Thans komen wij tot het galante gedeelte van onze aankondiging, tot No. 5, den Almanak van en voor Nederlandsche Vrouwen, welken wij ons niet herinneren, in vorige jaren in ons overzigt te hebben ontmoet. Het plan van denzelven is niet onaardig, om jaarlijks eenige levensschetsen van beroemde personen uit ons schoon geslacht te geven, en die te begeleiden met derzelver afbeeldsels. Wij hopen derhalve, dat een gunstig vertier de Uitgevers in staat zal stellen, om in eenen volgenden jaargang betere plaatjes te leveren, dan de kinderprentjes, welke thans veeleer eene bespotting dan eene hulde zijn voor de groote, hier ten tooneele gevoerde Vrouwen, op welke ons Vaderland zoo regtmatig roem draagt. Voor het overige laten de levensschetsen van jakoba van beijeren, kenau hasselaar, maria reigersbergen, anna maria schuurmans, maria van lalain en trijn van leemput (schoon zij, zoo als de titel van dit jaarboekje het schijnt te doen voorkomen, zeker door geene Vrouw geschreven zijn) zich zeer goed lezen. De Schrijver heeft den gelukkigen inval gehad, om zijnen anders wat droogen prozastijl op te luisteren door het inlasschen van brokstukken der gedichten, door onze Zangers van ouderen en lateren tijd ter eere dezer vrouwelijke heldinnen vervaardigd, en dit geeft dus ook aan dit jaarboekje het voorregt eener aangename afwisseling van proza en poezij.
Van No. 6, eindelijk, nog een enkel woord. Hoewel wij niet regt vatten, wat het houtsneêprentje op titel en omslag hier beduidt, zoo kunnen wij, voor het overige, dezen Kinder-Almanak der lieve jeugd gerustelijk aanbevelen. Een leerzaam tooneelspelletje, aardige vertellingjes (misschien wel wat heel onnoozel, bij het eerste vergeleken), lieve versjes, zindelijke druk, en vooral beeldige, gekleurde prentjes (12 in getal, en een muzijkstukje); wat wil men meer van zulk een boekje? Maar, hoe de witte krulhond door wasschen en kammen zwart is geworden, (zie het 8ste prentje en deszelfs verklaring) moet de verhaler ons op een ander jaar eens vertellen! |
|