Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De phanarioot. VII. Mijnen vader, mijne moeder hebben zij in zee gesleurd, Hebben hunne heil'ge lijken op de straten als verscheurd; Mijne schoone zuster hebben ze in haar stil verblijf belaagd, Hebben haar, ter markt gedreven, als een koopwaar opgejaagd! Hoorde ik sinds de golven ruischen, 'twasmij, of een stem mij riep.... Ja! zij roepen mij, mijne ouders, uit het graf, zoo wijd en diep, Roepen wraak - en ik, ik slinger Turkenkoppen in den vloed, Tot verzoende wraak der golven grimmigheid bedaren doet. En wanneer het avondkoeltjen om mijn slapen zachtkens woei, Ach! het was mij 't bange zuchten van een maagd in wreede boei.... Ja! het zijn mijn zusters klagten, in den smaad der slavernij: ‘Broeder! red uwe arme zuster, slaak haar kluister, maak haar vrij!’ - o! Dat ik een aadlaar ware, zwevend de aard' kon overzien, En met snelle, scherpe blikken land en steden mogt bespiên! 'k Zou mijn zusters spoor niet missen, en haar uit des vijands hand Vrij in mijnen snavel voeren naar het vrije vaderland. Naar wilhelm müller. j.w. ijntema. Vorige Volgende