zijne onderscheidene Cantates, als daar zijn, de Cantate bij de inwijding van het Muzijkgezelschap, Vriendschap aan Toonkunst verbonden, die op den dood van den verdienstelijken Js. kuyper, die bij het vijfentwintigjarig bestaan der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, zijne Zangen voor den Schouwburg, Hulde aan vondel getiteld, maar vooral zijn voortreffelijk Requiem, en zijne overschoone Muzijk-Mis, die zijnen roem onsterfelijk zullen maken. Alle deze werken dragen kenmerken van echte oorspronkelijkheid en diepe kennis, van het technische der kunst niet alleen, maar van het dichterlijke in de Toonkunst. Het zijn geene woorden, waarop muzikale klanken gezet zijn; maar de teksten derzelven maken met de muzijk één schoon geheel uit. Hoe kon dit ook anders van eenen man, die sulzer grondig bestudeerd heeft, die zich met de werken van vroegere en latere aesthetische Schrijvers vertrouwd heeft gemaakt, die in geen vak van kunst of wetenschap een volstrekte vreemdeling is; en, zoodanige vorming louter aan zichzelven te danken hebbende, heeft deze echt Nederlandsche Kunstenaar op nieuw bewezen, dat een werkzame geest, van tijd en lot onafhankelijk, zich boven miskenning door eigene kracht weet te verheffen.
De vreemdeling, deze slaauwe schets van zoo vele bekwaamheden lezende, zoude zich overtuigd houden, dat de bezitter derzelven, bij eene Natie als de onze, alom geroemd, geëerd, Lid van onderscheidene Genootschappen, en met eertitels als overladen moest zijn; en naauwelijks zoude hij het gelooven, wanneer men hem zeide. ‘De eenige, maar dan ook de beste titel, die deze man heeft, is die, van zonder eertitels groot te zijn.’ Hoe vaak ook miskend, voorbijgegaan, ja dikwerf grievend getroffen, heeft echter de edele man niet opgehouden, de kunst om haar eigenaardig schoon, zonder baatberekening, te beoefenen. De vordering van Toon- en Zangkunst, in ons Vaderland, heeft meer aan hem te danken, dan mogelijk iemand weet, daar reeds door hem, vóór achttien jaren, in bijzondere kringen, en ook op Scholen, het gezamenlijk onderwijs in den zang is ingevoerd; en menigeen heeft dáár vruchten geplukt, waar bertelman eigenlijk het zaad op den akker gestrooid had. Getuigt het met mij, leerlingen van den geachten en geliefden Meester! getuigt het, hoeveel wij bij onze opleiding in de kunst, ook voor de vorming en beschaving van onzen geest, aan