| |
| |
| |
Nieuwste bijzonderheden uit en wegens Calcutta en de omstreken; benevens iets over St. Helena.
(Vervolg en slot van bl. 723.)
| |
Calcutta, na Kerstijd, 1826.
De stille kersdagen heb ik tot een uitstapje in het binnengedeelte des lands besteed. Daar er in Bengalen volstrekt geene herbergen zijn, en men al het benoodigde zelf moet medeslepen, zoo wordt hierdoor ook de kleinste reis buitengewoon kostbaar. Het snelst vordert men met palanquins. Daar echter op de pleisterplaatsen de beurten niet, gelijk in Europa, door paarden, maar door menschen vervangen worden, zoo is deze manier van reizen zeer duur. Ook worden door een' tweeden palanquin met levensmiddelen, dien men zich moet laten achterna dragen, de kosten nog aanmerkelijk verzwaard. De voorkomende beleefdheid van een' Engelschman, aan wien ik aanbevolen was geworden, hielp mij uit de verlegenheid. Deze zond mij, namelijk, omtrent ter halver wege zijnen olifant te gemoet; de andere helft legde ik te voet, en de terugreis te water af. Dit reizen op olifanten is in het begin zeer vermoeijend; allengskens echter wordt men aan de beweging gewoon, en ten laatste vindt men die zelfs aangenaam. De olifant is hier een zeer gewoon dier. In elk huis op het land bevinden zij zich. Men bedient zich van dezelve, om lasten te vervoeren, en jagt te maken op de tijgers, inzonderheid echter bij togten van vermaak.
Bij gelegenheid van dit uitstapje nam ik ook verscheidene fabrijken in oogenschouw, onder anderen die, in welke de door geheel Europa beroemde zijden zakdoeken vervaardigd worden. De fabrijken van deze soort zijn niets meer dan armoedige hutten van bamboesriet. De kleine landreis heeft mij echter, ook nog in een ander opzigt, veel genot verschaft. Het land heeft, van waar men het ook beschouwe, al het voorkomen van een' onmetelijk grooten tuin. Kokos-, palmboomen en pisangs omzoomen overal de wegen. De vruchtbaarheid is buitengewoon, en levert prachtige tooneelen op; rondom ziet men groen, gelijk men er zich in Europa geen denkbeeld van kan vormen. In het midden van deze vlakten, die het beeld vertoonen van een paradijs, ontmoet men, om zoo te spreken, bij elke schrede, aanzienlijke dorpen, welker
| |
| |
bewoners zich haasten, den reiziger de onder zijne oogen geplukte vruchten hunner boomen met gulle gastvrijheid aan te bieden. Op mijnen terugtogt was ik bijna getuige geweest van een dier verschrikkelijke schouwspelen, welke tegenwoordig gelukkiglijk steeds zeldzamer worden, - de verbranding der weduwe van een' korteling gestorven' Hindoe. Reeds was de ten dood gewijde ongelukkige den brandstapel genaderd, toen plotseling een piket soldaten aanrukte, haar met geweld met zich voerde en naar hare woning terugbragt. Het stadsbestuur, namelijk, had, ten gevolge van ingewonnene berigten, zich overtuigd, dat die weduwe in geenen deele uit eigen vrijwillig besluit, maar louter op aandrang van hare familie, was overgegaan, om zich aan de vlammen op te offeren. De Engelsche regering verzet zich niet tegen deze menschenoffers, zoodra het bewezen is, dat dezelve uit eigen vrijen wil plaats hebben; maar, ingevalle dit enkel door toedoen der Braminen, of uit eene soort van dwang, dien de familie eens overledenen tegen deszelfs weduwe tracht te oefenen, geschiedt, is het stadsbestuur verpligt, het offer met geweld aan de handen van deszelfs moordenaars te ontrukken; weshalve dan ook bij alle dergelijke gelegenheden een detachement soldaten bij de hand moet zijn. In elk geval, echter, is zulk eene vrouw te beklagen; want, indien zij zich niet wil laten verbranden, verliest zij hare kaste, en wordt een voorwerp der verachting van hare geheele familie.
Op mijnen terugtogt bezigtigde ik voorts de Portugesche landstreek Bandel, die, behalve een, door eenen monnik bewoond, klooster, niets bezienswaardigs aanbiedt. Vervolgens gingen wij naar Chinsurah, een net, op de Hollandsche wijze gebouwd stadje, 't welk te voren aan de Hollanders, thans aan de Britten toebehoort. Chinsurah is een der zetels van het Zendelinggenootschap te Londen. Eenige uren verder leidt de groote, langs de oevers van den Ganges zich uitstrekkende, landweg naar Chandernagor, eene kleine en armoedige Fransche volkplanting, waar niets te zien is, en alles het merk der behoefte draagt. Naauwelijks heeft men dit nest verlaten, of men bevindt zich op het Deensche grondgebied. De Deenen bezitten hier, namelijk, de, wel is waar kleine, maar over het algemeen fraaije, en een' inderdaad bekoorlijken aanblik opleverende stad Serampore. Zij is op de Duitsche wijze gebouwd, en heeft eene Luthersche kerk, die zich door smaakvolle eenvoudigheid onderscheidt. Een
| |
| |
zeer digt nabij dezelve gelegen paleis levert, door deszelfs pracht en grootte, een treffend schouwspel op. Op de vraag, aan wien toch dit kolossaal gebouw toebehoorde, kregen wij ten antwoord, dat het de zetel, of liever de kweekschool, van de Zendelinggenootschappen der Doopsgezinden was. Tegenover de stad Serampore, aan welker gezigt ik mij niet konde verzadigen, ligt Barackpore, een voor de Engelschen zeer belangrijke militaire post, en tevens de zomer-residentie van den Gouverneur-Generaal. De Compagnie heeft hier zeer schoone tuinen, eene prachtige menagerie, een' schouwburg, en verscheidene openbare inrigtingen. Ook heeft Barackpore eene bezetting van 8 tot 10,000 man, die in eene ruime vlakte kampéren. Het is deze vlakte, op welke, in het laatstverloopen jaar, een regement Cipayers, 't welk geweigerd had tegen de Birmans op te trekken, tot op den laatsten man vermoord werd. Men omsingelde het regement met olifanten, achter welke men met schroot geladene kanonnen geplaatst had, liet vervolgens de olifanten terugtrekken, en trof alle de ongelukkigen te gelijk, zonder dat een eenig man er het leven afbragt. De Engelsche regering heeft echter, gelijk men verneemt, schoon te laat, ernstig haar misnoegen te kennen gegeven, omtrent dezen gruwelijken moord, tegen eenen Gouverneur, die gemeend had, slechts door zulk eenen maatregel de kiem van het oproer, dat bij zijne troepen stond uit barsten, te kunnen beteugelen, aan wier blinde gehoorzaamheid hij maar al te zeer gewoon is.
De laatste merkwaardige plaats, die wij aandeden, alvorens naar Calcutta terug te keeren, is Dum-dum. Dit is het eigenlijke middelpunt van het Britsch-Oostindisch Genie- en Artillerij-wezen. Van hier af waait de Britsche vlag naar alle streken, en allengskens opent zich weder het uitzigt op de heerlijke haven van Calcutta. Reeds zien wij van verre de vlaggen aller natiën wapperen. De eerste, die wij van onze boot duidelijk konden onderscheiden, is de Arabische. Derzelver purperkleur schijnt zich in den glans der morgenzon te spiegelen, en onder het groot aantal schepen, op welke dezelve geplant is, zijn er verscheidene, die, van wege bouw en vorm, aan de vaartuigen doen denken, van welke de H. Schrift spreekt. Verderop in de haven zien wij schepen, die met eilanders uit straat Sunda bemand zijn. Ginds waaijen Chinesche vlaggen, en vlak naast de kleuren der Absolutisten van ferdinand wappert de banier van den trotschen re- | |
| |
publikein van Chili. Nevens een Portugeesch vaartuig ligt er een uit Brazilië ten anker. Hier en daar ziet men ook witte vlaggen op schepen, die zich door het sierlijke van hun nen bouw onderscheiden. Een groot vaartuig met Zweedsche vlag schijnt aan te duiden, dat ook het noorden van Europa zijnen vertegenwoordiger in de eerste haven der wereld wil hebben. Ook groote stoombooten drijven met snelle vaart langs de reede heen en weder, en jagten, het eene nog sierlijker dan het andere, benevens andere booten en kanoos, ziet men op de rivieren elkander in alle rigtingen kruisen. Hetgeen echter, naar welke zijde men zijnen blik ook wende, het meest verbazend is, is de ontelbare menigte Engelsche schepen, voor welker
vlaggen alle de overige bijna in het niet verdwijnen, en die elken twijfel aan den beslissenden voorrang der Engelschen, ten opzigte van handel en alles, wat daarmede in verband staat, boven alle natiën der wereld, op eenmaal verbannen.
Ten zes ure des morgens in de haven aangekomen, vonden wij alles nog in de diepste rust. Het eerst werd dezelve afgebroken door de Indianen, die, gelijk zij dagelijks gewoon zijn, bij duizenden kwamen, om zich in den heiligen vloed te reinigen en te baden. De morgen was prachtig en de hitte dragelijk. Ik maakte mij deze beide omstandigheden ten nutte, om, alvorens ik naar mijne wijk terugkeerde, nog een uitstapje te voet door de stad te doen. Ik wandelde bedrijfloos door de wijken der stad, uitsluitend door de inboorlingen bewoond. Hier zijn de woningen zeer armoedig, de straten smal en morsig; alles draagt blijken van armoede. Echter wonen er juist in deze wijk lieden, die millioenen bezitten. Inzonderheid trokken de Bazars, in welke het nu juist begon levendig te worden, mijne aandacht tot zich. Wel is waar bestond die, waar ik het langste vertoefde, louter uit kleine, hier en daar schier instortende, met stroo of matten gedekte gebouwen van baksteen of bamboesriet; en echter is het hier juist de plaats, waar zich de voortbrengselen van alle werelddeelen bijeen bevinden, het middelpunt van alle verkeer, het algemeene vereenigingspunt van alle handelaars. Hier zit de Chinees in het voorhuis van zijn' theewinkel, en put zich bij den voorbijgaanden uit in lofspraken over zijn voortreffelijk landsvoortbrengsel; de Cachemire - handelaar heeft zijne fraaiste doeken ter verkoop ten toon gesteld; terwijl de Indiaan, zoodra men voor zijn magazijn blijft staan, de menigvuldige voort- | |
| |
brengselen van zijnen bodem en zijne kunstvlijt op een' welsprekenden toon aanprijst, en aan ieder poogt te beduiden, dat bij geenen ander' van zijn gild zulke voordeelige inkoopen, als bij hem, te doen zijn. Alle deze lieden spreken eene nergens elders verstaanbare brabbeltaal. Meestal spreken zij onderscheidene talen door elkander. Den vreemdeling, die in de Bazar komt, lezen zij de natie,
tot welke hij behoort, onmiddellijk op het gelaat, en spreken hem terstond met eenige phrasen uit zijne landstaal aan. Dit gewoel en gedrang, deze onderscheidene tongvallen, deze menschen van allerlei natiën, op één groot middelpunt tot één doel vereenigd, koopende en verkoopende, roepende en schreeuwende, twistende en elkander op zijde duwende, dit alles te zamen vormt een in zijne soort eenig geheel. In het midden van deze Bazar is de kerk der Armeniërs, die zich in bijna alle wijken der stad gevestigd hebben. Zij stond open, en ik ging dezelve binnen, om de kerkplegtigheid, die naar eene Communie geleek, bij te wonen. De inwendige weelde dezer kerk beantwoordt aan hare uiterlijke pracht.
| |
Calcutta, 7 Januarij, 1827.
De tijd van ons vertrek uit den Bengaalschen zeeboezem nadert met rassche schreden, en binnen weinige dagen hopen wij, indien wind en weder ons gunstig zijn, onder zeil te gaan.
Alhier verdient onze aandacht eene opmerking, die den Europeër, ook bij een kort verblijf in deze wereldstreken, rijke stof tot veelvuldig ernstig nadenken oplevert; de hier te lande heerschende onvoorwaardelijke godsdienst- en gewetensvrijheid. De Europeër, die van het, het innerlijke der meest beschaafde rijken van zijn werelddeel verscheurende, fanatismus zoo veel gezien en gehoord heeft, staat verbaasd, wanneer hij hier, in eene en dezelfde stad, zoo vele lieden van de verschillendste geloofssekten en godsdiensten in volkomen vrede met en nevens elkander ziet leven. Welk eene les voor den onverdraagzamen ijveraar, wanneer hij opmerkt, hoe de Brit zijn gebed hier onmiddellijk naast eene Indische Pagode verrigt; hoe de tempel van den Mohammedaan en de kerk van den Roomschkatholijken geloofsgenoot nevens elkander staan, en het sakrament van den Roomschgezinde in dezelfde straat met den fetiche der Braminen vreedzaam bediend wordt! In Calcutta bestaat er geen godsdienst van staat; ieder
| |
| |
heeft de vrijheid, God te vereeren naar zijn goeddunken en welgevallen. De regering bestrijdt eenig en alleen de onkosten der Anglikaansche kerk; Calcutta heeft eene hoofdkerk en is de zetel van een' Bisschop, onder wiens staf de gezamenlijke Bengaalsche geestelijkheid staat. Voor de behoeften der overige godsdienstgezindten wordt door bijdragen van de zijde der tot elke derzelven behoorende ledematen gezorgd. De Schotten hebben eene zeer schoone kerk, die mijn lievelingstempel is geworden. Insgelijks vindt men er eigene bedehuizen voor de Presbyterianen en Doopsgezinden. Onder de gezamenlijke Protestantsche kerken, echter, munt die der Zendelingen door hare grootte en schoonheid het meest uit. Dit is de modekerk; ik heb haar volgepropt met menschen gezien, en het getal der voor dit gebouw, zoo dikwijls in hetzelve de godsdienst verrigt wordt, staande palanquins en rijtuigen bedraagt, zonder overdrijving, verscheidene honderden. Van de Armenische kerk heb ik reeds gesproken. Ook de Roomschen hebben eene zeer fraaije kerk, en hun eerdienst heeft alhier iets indrukwekkends. Deze godsdienstsekte is te Calcutta zeer sterk; want tot het Roomsche geloof behooren ook de kleurlingen van de kust van Coromandel en andere oude Portugesche volkplantingen, die zich hier bestendig in groote menigte bevinden. De Joodsche Synagoge heeft, met uitzondering van de kleeding der Arabische Rabbijnen, niets merkwaardigs. De groote Moskee heb ik niet kunnen bezigtigen. Indische Pagoden zijn er in groote menigte; eenige zijn zeer klein, andere daarentegen van eene verbazende grootte, met voorhoven en zeer vele torentjes. De bouworde dezer gebouwen onderscheidt zich meestal door het zonderlinge. De meeste dezer Pagoden kan men naar welgevallen binnentreden. Aan den
ingang van die, tot welke de toegang vergund is, staat gewoonlijk een Bramin als op de wacht, die den binnentredenden vriendelijk verzoekt, eerst de schoenen uit te trekken: men kan het hem aanzien, dat hij liever had, dat men het heiligdom in het geheel niet bezocht; want hij gelooft, dat het verontreinigd wordt, wanneer een Christen het betreedt. Meer dan eens heb ik bemerkt, dat, zoodra ik weder uit zulk eene Pagode kwam, de vloer zoo wel, als de gedeelten der muren, die ik welligt met de handen had aangeroerd, zorgvuldig afgewasschen en gereinigd werden.
Ik heb te Calcutta ook met verscheidene medeleden van het Zendelinggenootschap kennis gemaakt; als met den Heer
| |
| |
reichard, die voorzeker te Zurich bekend is, en met Dr. schmid uit Weimar, die tevens opziener over het weeshuis is, en mij een aantal, op de Bijbelgenootschappen en derzelver belangen betrekkelijke, traktaatjes ter hand stelde, om aan den eerwaardigen grijsaard hess te behandigen. Over het geheel maken de Protestantsche Zendelingen in Bengalen zeer weinig opgang. Bekeeringen geschieden er weinig, en, wanneer er soms eenige plaats hebben, betreffen zij Hindoes van de allerlaagste kasten. Dit is ligtelijk te verklaren, wanneer men bedenkt, dat de Indiaansche godsdienst van eenen milden aard is, eene goede zedekunde bevat, het uiterst bijgeloovige volk meer gehechtheid aan denzelven betoont dan aan hun leven zelve, en de Braminen eene groote, zich over alles uitstrekkende magt oefenen. Ik heb mij meermalen met een zeer verlicht Bramin over godsdienstige onderwerpen onderhouden. In meer dan één opzigt gaf hij, wel is waar, aan den Christelijken godsdienst den voorrang boven den zijnen; maar beweerde tevens, dat men ook onder de banier der zijnen even goed, als onder die der onzen, het paradijs konde ingaan. Voor het overige konde hij niet begrijpen, waarom men niet ieder mensch bij den godsdienst wilde laten blijven, in welken hem God zijne plaats in de wereld had aangewezen; en het zou, zeide hij mij bij herhaling, ons Europeërs gewisselijk zeer vreemd voorkomen, wanneer Indiaansche Braminen tot ons overkwamen, om het werk onzer bekeering op zich te nemen. ‘Zonder bedenken,’ voegde hij daar nevens, ‘zouden immers uwe priesters ons verzoeken, te huis te blijven, en hunne leeken ongemoeid te laten. En zouden wij niet wederkeerig het regt hebben, om aan de uwen
hetzelfde te zeggen?’ - Intusschen stichten de Zendelinggenootschappen, met betrekking tot de opvoeding der kinderen, oneindig veel goeds. Vele Hindoes, die te arm en te onwetend zijn, om zich zelve met de opvoeding te kunnen bezig houden, laten hunne kinderen over aan de Christen - scholen, waar voor alle hunne behoeften gezorgd wordt. Er zijn tamelijk vele dergelijke scholen, en het getal der kinderen, die dezelve bezoeken, bedraagt verscheidene honderden. Deze kinderen, vroegtijdig aan het bijgeloof van den godsdienst hunner vaderen onttrokken, krijgen van lieverlede onderrigt in het Christendom; en de Zendelingen, wier geduld en moed inderdaad bewondering verdienen, vinden hunne belooning in de vorderingen, die dezelve maken.
| |
| |
| |
Jamestown, op het Eiland St. Helena, 15 Maart, 1827.
Vóór weinige uren zijn wij op dit, in den jongsten tijd in vele opzigten zoo vermaard geworden eiland aangeland. Daar zulks alleen geschiedt om versch water in te nemen, zoo zal ons verblijf alhier niet langer dan vierentwintig uren zijn. - Het eiland St. Helena biedt, over het geheel, een schrikbarend, met de schoone oevers van den Ganges ontzettend afstekend, schouwspel aan. Het verschijnt voor uwe oogen als eene verbazende massa naakte, roodkleurige rotsen, en de stad Jamestown ligt in eene smalle vallei, door geweldig hooge bergen ingesloten. Van den zeekant gezien, gelijkt de stad naar eene tooneeldecoratie. Eenige boomen en nette tuinen, die den achtergrond vormen, zetten, ondanks de woestheid der overige natuur in den omtrek, aan deze plaats iets romanesks bij. Bonaparte moet zich wel aan zeer sombere bespiegelingen over de onbestendigheid der menschelijke zaken hebben overgegeven, toen hij voor de eerste maal dit rotsgevaarte aanschouwde, hetwelk, om, zoo mogelijk, een nog geduchter aanzien te verkrijgen, aan alle kanten met kanonnen digt beplant is. St. Helena is, van wege zijne ligging op de vaart naar de Oost-Indiën, voor de Engelschen een militaire post van het grootste belang; ook ligt aldaar eene sterke bezetting, die, nevens de uit de Oost-Indiën komende schepen, welke het eiland aandoen, om zoo te spreken de eenige ondersteuning der inwoners uitmaakt. Vandaar zijn ook bijna alle huizen herbergen; alles wordt zeer duur betaald, en het geld des te spoediger verteerd, dewijl de reiziger, die zijnen zeetogt tot dusverre volbragt heeft, naar alles begeerig is. Ons middagmaal van heden, dood-eenvoudig toegereed, zal ons wel op eene guinje den man te staan komen, en een gelijke maatstaf geldt voor alle andere behoeften. Op druiven heb ik mij, terstond na onze aankomst, regt vergast;
maar, eerst toen het op betalen aankwam, bemerkte ik, dat elke tros mij op omtrent 40 sous, Fransche munt, te staan kwam. Het eiland levert alle soorten van boomvruchten op, en het is eene aangename verrassing, in den tuin der Compagnie, nevens de Aziatische, ook alle soorten van Europesche vruchten te zien tieren.
16 Maart. - Wij ligtten het anker, om onzen weg te vervolgen; ik vat echter den draad weder op van mijn verhaal van gisteren. De eenige merkwaardigheden, welke St. Helena oplevert, zijn de grafstede van bonaparte en het huis,
| |
| |
dat hij be woond heeft. Met toestemming van den Gouverneur, en onder het geleide van een Engelsch Majoor, stegen heden morg en vroeg de passagiers van ons vaartuig te paard, om de bov engenoemde, omtrent zes mijlen van de stad verwijderde, grafplaats in oogenschouw te nemen. Om dezelve te bereiken, moet men eerst hooge bergen beklimmen, en dan weder in een' woesten afgrond nederdalen, in welks diepte zij zich bevindt. Dezelve bestaat uit een langwerpig, met een houten latwerk omgeven vierkant, in welks midden zich de grafzerk van napoleon bevindt. Deze is nagenoeg ruw, zonder eenig sieraad of opschrift. Zij is omringd van een ijzeren traliewerk. Eenige eiken, schoone treurwilgen, eene menigte in het wild opschietende bloemen, en eene bron van helder water, zetten aan dit tafereel een eenigzins romanesk voorkomen bij. In eene, voor den grafbewaker, een oud Engelsch invalide, opgeslagene hut van planken ligt een boek, in hetwelk ieder reiziger zijnen naam opteekent; terwijl de invalide, als in éénen adem, alles vertelt, wat tot het verblijf des Keizers op St. Helena betrekking heeft.
Van de grafste de begaven wij ons naar Longwood, op eene zeer hooge bergvl akte gelegen, en aan het geweld der stormwinden van alle kanten, onbeschut, blootgesteld. Napoleon's voormalig woonhuis is op het punt van in te storten, en wordt door eenen pachter der Compagnie bewoond, die het in eene stoeterij herschapen heeft. Zelfs het slaapvertrek des Keizers heeft hij in een' stal veranderd, en op de plaats, waar zijn bed gestaan heeft, ziet men een' hoop ruigte en vuilnis, die het licht geheel beneemt. Slechts weinige schreden van dit huis, hetwelk eene ellendige woonplaats voor eenen Exkeizer moet zijn geweest, is het nieuwe paleis, in hetwelk de gevangene zou verplaatst geworden zijn. Dit is een zeer schoon huis, in den smaak der groote Indische landhuizen. Er woont niemand in, dan een oud Serjant met zijne vrouw, die in een, tot bonaparte's kleedkamer bestemd, kabinet allerlei, ten profijte der armen, door de Dames van St. Helena vervaardigde, nette handwerkjes ten verkoop aanbieden. - Nadat wij alles bezigtigd hadden, vingen wij onzen terugtogt naar de stad aan. Onderweg ontmoetten wij een regement infanterij, 't welk zijne wapenoefeningen ging verrigten in het midden van het gebergte. Te Jamestown namen wij eenige verversching, en keerden ver- | |
| |
volgens, niet weinig in onzen schik, vierentwintig uren aan land te hebben kunnen doorbrengen, aan boord van de Nancy terug. - Van tijd tot tijd is op St. Helena alles leven en beweging; en bezwaarlijk zou men op de gansche wereld eene plek aantreffen, waar men zoo gereedelijk kan vernemen, hoe men van het eene eind des aardbols tot aan het andere zich bevindt. |
|